In het Malinese Sokole was het hoofd van het lokale post- en telegrafiekantoor sleutelfiguur. Het kantoor van deze Bina was bij de ingang van het dorp. Op het erf stonden zonnepanelen met een hekje eromheen vanwege de geitjes die er rondscharrelden. In Sokole, met drieduizend inwoners, was er maar één telefoon. Met een chronometer in de hand stond Bina naast zijn klanten terwijl die in de telefoonhoorn stonden te schreeuwen. Ongegeneerd luisterde hij mee en lachte hartelijk om wat ze zeiden. De meeste klanten vroegen drie minuten aan en tegen de tijd dat die om dreigden te raken, begon Bina driftig tegen ze te gebaren.
Bina moest zijn salaris van zijn maandelijkse omzet afhouden, wat in stille tijden nogal een krachttoer was. Gelukkig woonde een veertigtal families uit Sokolo in Congo-Brazzaville, waardoor telefoneren tussen Sokolo en Brazzaville een hoge vlucht had genomen. Recent waren rellen in Brazzaville uitgebroken en hadden sommige mannen hun vrouwen naar Sokolo teruggestuurd. Niemand sprak Frans in Sokolo, behalve Bina, dus namens die vrouwen luisterde Bina elke dag naar nieuws over Brazzaville op de Franse radio. Als het einde van de maand naderde en Bina in geldnood zat, maakte hij de vrouwen wijs dat het in Brazzaville weer erg onrustig was. Dan vroegen de vrouwen gegarandeerd drie minuten aan en kon Bina zijn rekeningen weer betalen.
Bina is een van de karakters in Mali Blues van schrijfster Lieve Joris. Ze schreef het boek in 1996, toen de democratie in Mali krap vijf jaar oud was. Bina was niet altijd eerlijk, maar wat hem onderscheidde van het gros van zijn collega-overheidsdienaren was zijn bereidheid om zich voor de gemeenschap in te spannen. Als er voor iemand in het dorp een telefoontje werd aangekondigd, sprong Bina op zijn brommer en ging de klant persoonlijk waarschuwen. Die kwam dan even later puffend op de fiets aangesneld. Weinig Malinese overheidsdienaren of politieke leiders voelden zoveel plicht. Ze lieten het volk liever over aan internationale hulporganisaties. Je struikelde in 1996 ook al over ze, maar zonder verantwoordelijke regering bleef Mali zo’n donor darling die ondanks hulpmiljarden straatarm blijft.
Mali’s jongeren waren gefrustreerd. In 1991 hadden ze met hun bloedige aanvallen op corrupte regeringsambtenaren uiteindelijk de president ten val gebracht – hoewel hem de coup de grâce door legerofficieren was toegebracht. Democratische verkiezingen volgden, maar aan de armoede veranderde niets. De devaluatie van de franc CFA, de West-Afrikaanse munt, ging maar door. Dat was goed te zien aan article 320, een term die dateerde van de studentenrellen van 1991, toen een liter benzine nog 300 francs kostte en een doosje lucifers 20. In die dagen staken de studenten regeringsleden middels article 320 in brand. Nu heette het article 440, zo duur waren benzine en lucifers in 1996 geworden.
Zin om te studeren hadden ze niet meer, omdat ook na de verkiezingen intellectuelen minder verdienden dan klusjesmannen en chauffeurs voor hulporganisaties. Tot ze zo’n baantje konden krijgen, zaten de jongelui thuis voor de tv, hoorden de machteloze monologen van politici aan en droomden van brommers.
Het ontbrak de democratisch gekozen Malinese leiders vooral ook aan de ambitie om het vredesakkoord dat ze in 1992 tekenden met noordelijke opstandelingen fatsoenlijk uit te voeren. De rebellen bleven dus gewoon huishouden en niet alleen in het noorden. Overvallen, diefstallen, mysterieuze verdwijningen, ze waren op veel plaatsen aan de orde van de dag. Mensen sliepen ’s nachts vaak niet meer in bed, maar in de waterput. Het Malinese leger drukte intussen zijn snor. Mensen geloofden niet meer in militairen en vertrouwden voor hun bescherming op geesten.
Toen Lieve Joris door Mali reisde in 1996, was magie ook voor overheidsdienaren een aanmerkelijk belangrijker gespreksonderwerp dan democratie en ontwikkeling. De grote maraboet die op afstand bezwarende documenten deed verdwijnen voor ambtenaren die beschuldigd werden van corruptie, werd zelfs door de president geconsulteerd.