Het opsluiten van Duitse burgers in de Nederlandse koloniën in de Tweede Wereldoorlog werd centraal gestuurd vanuit Den Haag. Een vergelijkend onderzoek naar het interneringsbeleid in Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen maakt echter duidelijk dat de uitvoering per kolonie wel degelijk verschilde. Daarbij kan worden gekeken vanuit de perspectieven van de gouverneurs, de Nederlandse overheid, Nederlandse burgers in de koloniën, de strijdende partijen, het Rode Kruis en de geïnterneerden zelf. De Duitse dreiging werd over het algemeen overschat en het idee van een vijfde colonne was ongegrond. De omgang met burgers met de nationaliteit van een ‘vijandig’ land speelt ook in recente conflicten een rol, waarbij de aanpak van dit probleem weliswaar is veranderd, maar de dilemma’s vergelijkbaar blijven.

Na de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 werden alle mannelijke Duitse burgers in Nederlands-Indië, Suriname en op de Antillen opgesloten in interneringskampen. Het leger, de marine en de (militaire) politie hadden de taak deze burgers op te pakken, te transporteren en te bewaken. De gedachte achter deze operatie was dat een deel van de Duitsers inlichtingen zou kunnen verstrekken aan de vijand en dus een ‘vijfde colonne’ zou vormen. Wantrouwen jegens bevolkingsgroepen met een vijandelijke nationaliteit is een fenomeen dat in veel conflicten terugkomt. Marieke Oprel noemt dit in haar studie over Duitsers in Nederland kort na de Tweede Wereldoorlog de ‘burden of nationality’.[1] Burgerschap van een bepaalde nationaliteit kan rechten en voordelen opleveren, maar kan in tijden van crisis en oorlog leiden tot het verlies van bezittingen, werk, sociale status en zelfs tot internering.

Dit artikel neemt de dilemma’s en problemen rondom de internering van de Duitse burgers onder de loep. Het laat zien dat de balans tussen het waarborgen van de veiligheid en de humane behandeling van de Duitse burgers lang niet altijd gevonden werd. Een voorbeeld hiervan is de Van Imhoff-scheepsramp, waarbij meer dan vierhonderd Duitse burgergeïnterneerden omkwamen. Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie onderzoekt momenteel deze ramp, de voorgeschiedenis en de nasleep.[2]

Door vanuit een vergelijkend perspectief naar de interneringen in Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen te kijken zal duidelijk worden dat het interneringsbeleid weliswaar centraal gestuurd werd vanuit het Nederlandse ministerie van Koloniën, maar in Nederlands-Indië anders verliep dan in Suriname en op de Nederlandse Antillen. Uiteenlopende oorlogsomstandigheden en individuele beslissingen van koloniale bestuurders zijn daarvan de oorzaak. Eerdere historiografie, zoals het werk van Groen e.a., Van Heekeren en Van der Horst, heeft de internering per individuele kolonie al uitvoerig onderzocht.[3] Dit artikel biedt echter nieuwe inzichten door een vergelijkend perspectief te hanteren en zich te concentreren op de discussie over de internering binnen het Nederlandse en het koloniale bestuur. De interneringen worden bekeken vanuit verschillende perspectieven: de gouverneurs, de Nederlandse overheid, Nederlandse burgers in de koloniën, de strijdende partijen, het Rode Kruis en de geïnterneerden zelf. Tot slot zal ook de link met het heden worden gelegd. De omgang met burgers met de nationaliteit of met een achtergrond van een ‘vijandig’ land speelt ook in recente conflicten een rol, waarbij de aanpak van dit probleem weliswaar is veranderd, maar de dilemma’s vergelijkbaar blijven.

Minister van Koloniën Welter inspecteert de Koloniale Reserve in Nijmegen: de Nederlandse regering negeerde verzoeken om versterking van de defensie in de West en zette alles op het behoud van Indië. Foto Beeldbank NIMH

De Tweede Wereldoorlog in de koloniën

De oorlog kende in Nederlands-Indië een ander verloop dan in Suriname en op de Nederlandse Antillen. Terwijl Nederlands-Indië vreesde voor een aanval van het Japanse keizerrijk, werden Suriname, Curaçao en Aruba geconfronteerd met een Duitse dreiging. De Nederlandse koloniën vormden echter alle een doelwit voor deze mogendheden vanwege de vitale grondstoffen die zij rijk waren en – in mindere mate – om geopolitieke redenen.

Op Aruba en Curaçao stonden twee van de drie grootste olieraffinaderijen in de wereld. In 1941 leverden de eilanden maar liefst 85 procent van de vliegtuigbenzine voor de geallieerden.[4] Het bauxiet uit de Surinaamse mijnen vormde een belangrijke grondstof voor aluminium, cruciaal voor de bouw van geallieerde vliegtuigen die de Amerikaanse oorlogsindustrie volop produceerde.[5] Daarnaast was Suriname door zijn geografische ligging van strategisch belang, omdat het toegang gaf tot het vasteland van Latijns-Amerika. Bovendien vormden de buurlanden Brazilië en Frans-Guyana mogelijk een dreiging vanwege het Duitsgezinde Vichy-bewind in Frans-Guyana en de invloedrijke Duitse gemeenschap in Brazilië.[6] Indonesië produceerde onder andere aardolie en bauxiet. Deze grondstoffen had Japan nodig voor zijn oorlogsindustrie. Daarnaast maakte de ligging van Indonesië in Azië het tot een natuurlijk doelwit van Japan, dat dit deel van de wereld tot zijn invloedssfeer rekende.[7]

De defensie in de drie overzeese gebiedsdelen was niet opgewassen tegen de strijd met een externe vijand. Daarvoor waren de troepen te gering in omvang, was de bewapening ontoereikend of verouderd en was de organisatie van de troepen niet samenhangend genoeg. Dat was veroorzaakt door de verwachting of hoop van de Nederlandse regering om, net als in de Eerste Wereldoorlog, neutraal te kunnen blijven, maar ook door het tekort aan financiële middelen om de defensie op niveau te brengen.[8] Na de capitulatie van Nederland op 15 mei 1940 lag de aandacht van de Nederlandse regering in ballingschap voornamelijk op het behoud van de voor haar belangrijkste kolonie: Indië.[9] In de laatste jaren voor de oorlog zette het koloniale bestuur alle zeilen bij om het KNIL te reorganiseren, de marine te versterken, moderne wapens aan te schaffen en een bondgenootschap aan te gaan met de Amerikanen, Britten en Australiërs.[10] Door de Indonesische bevolking van de dienstplicht uit te sluiten, door het stilvallen van wapenleveringen na het uitbreken van de oorlog in Europa en door een mislukte modernisering en reorganisatie bleef het resultaat onvoldoende om een effectief defensieapparaat op te bouwen.[11] In de Caraïben konden gouverneur G.J. Wouterse van Curaçao en onderhorigheden ­­– de Nederlandse Antillen werden bestuurd vanaf Curaçao – en gouverneur J. Kielstra van Suriname, op minder steun uit Den Haag rekenen. Hun verzoeken om versterking van de defensie aan de vooravond van de oorlog werden grotendeels genegeerd.[12] Amerikaanse, Britse en Franse troepen kwamen vervolgens ongevraagd te hulp in de Caraïben na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.[13]

De Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 betrok ook de Nederlandse koloniën bij de oorlog. Suriname, Curaçao en Aruba lagen binnen de maritieme veiligheidszone die de Amerikanen in oktober 1939 instelden. Aanvankelijk respecteerden de Duitsers dit, maar na Pearl Harbor kwam hier verandering in.[14] In januari 1942 barstte de strijd los in zeeën van de Caraïben. Vanaf de Duitse onderzeebootbases in de golf van Biskaje werd Operation Paukenschlag gelanceerd, die onder andere als doel had de levering van grondstoffen aan de geallieerden te frustreren.[15] De strijd in de Caraïben bleef gedurende de oorlog voornamelijk een maritieme aangelegenheid.[16] Na Pearl Harbor en de ondergang van twee zware Britse marineschepen nabij Singapore was de hoop op bescherming van de geallieerden voor Nederlands-Indië in rook opgegaan. Op 8 maart 1942 capituleerde Nederlands-Indië na ruim drie maanden vergeefs weerstand te hebben geboden aan de Japanners.[17]                                      

Geïnterneerden in kamp Onrust: over de opsluiting als ‘veiligheidsmaatregel’ werd voor mei 1940 de nodige discussie gevoerd. Foto KITLV

De Duitse dreiging in de Nederlandse koloniën

Hoe groot was de dreiging van sabotage door de Duitse inwoners in de Nederlandse koloniën? De aandacht ging vanaf het uitbreken van de oorlog in Europa in september 1939 in eerste instantie voornamelijk uit naar de bemanning van de Duitse vluchtschepen in Nederlands-Indië; de schepen die in september naar de neutrale havens in de koloniën waren uitgeweken om te voorkomen dat zij in handen van de geallieerden zouden vallen. De bemanning van deze schepen leek op dat moment het meest reële gevaar te vormen voor de veiligheid.[18] Een twintigtal Duitse schepen en een jonge, sterke bemanning met mogelijke nazisympathieën konden voor problemen zorgen. Het gouvernement verwachtte dat deze bemanning in geval van oorlog een poging zou doen toen tot uitloop of de eigen schepen zou saboteren om te voorkomen dat de Nederlands-Indische marine deze kon inzetten.[19]

Duitse inwoners in Nederlands-Indië, Curaçao en Suriname werden voor de Tweede Wereldoorlog beschouwd als volwaardige leden van de Europese gemeenschap.[20] Maar nadat op 9 april 1940 bleek dat Duitse inwoners in Noorwegen en Denemarken de Duitse troepen hielpen bij de verovering van die landen, groeide de angst voor de Duitse inwoners als een ‘vijfde colonne’ in Nederland en in de Nederlandse koloniën. Die angst werd in Nederlands-Indië verder aangezwengeld door berichten in de media over Duitsers op invloedrijke posities bij de politie, in de telegrafie en in de havens in de kolonie.[21] De Duitse bezetting van de Noorwegen en Denemarken leidde ertoe dat het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken begin 1940 het advies gaf alle Duitsers in de koloniën te interneren zodra de oorlog uitbrak. Alleen de ‘ongevaarlijken’ mochten in vrijheid blijven.[22] In de maand voor de oorlog lokaliseerden de autoriteiten de Duitsers in de koloniën en bereidden zij de internering voor.[23] Zij brachten de hele Duitse gemeenschap in kaart en onderzochten Duitsers met een overheidsfunctie, zoals bijvoorbeeld de 79 Duitse politieagenten in Nederlands-Indië.[24] Minister van Koloniën Charles Welter adviseerde op 15 april nogmaals dat bij een inval in Nederland direct ‘krasse maatregelen’ (internering van alle Duitse mannen) moesten worden genomen in de Caraïben en in Nederlands-Indië.[25]

Procureur-generaal M. de Niet, hoofd van justitie in Suriname, besprak in een brief aan Kielstra de dilemma’s rondom internering. Dit is iets wat het bestuur in alle drie de koloniën moet hebben beziggehouden. Uit een artikel in een Nederlands-Indische krant blijkt dat sommige burgers hun vraagtekens plaatsten bij de internering van alle Duitsers, want niet elke Duitser was tenslotte werkelijk een vijand.[26] Volgens De Niet waren er twee redenen voor internering: ten eerste was de veiligheid van Suriname in het geding en moest die worden beschermd tegen een mogelijke vijfde colonne, ten tweede kon hij de veiligheid van de ‘vijandelijke onderdanen’ niet garanderen als de Nederlandse bevolking zich tegen hen zou keren. In Suriname gold de eerste gedachtegang voornamelijk voor de Duitse mannen en was het tweede argument de reden voor internering van de vrouwen en kinderen. Toch vond de procureur-generaal dat haat vanuit de Nederlandse bevolking niet doorslaggevend moest zijn in het beleid; er was immers geen enkele vijandelijkheid gebleken jegens de Duitsers in Suriname. Hij onderscheidde haarscherp het centrale dilemma achter het interneringsbeleid. Enerzijds had hij begrip voor het besluit alle Duitsers te interneren vanwege de Duitse bezetting van Nederland en de rol van de vijfde colonne bij de bezetting van Noorwegen en Denemarken, anderzijds vond hij het niet terecht dat Duitsers die volwaardig lid waren van de samenleving en geen enkel aanwijsbaar gevaar vormden van hun vrijheid werden beroofd. De centrale boodschap van de brief was: ‘Niet alle Duitsers over een kam scheren’.[27]

Gouverneur Kielstra reageerde afwijzend op de brief. Hij zag internering als de enige juiste aanpak en zei: ‘alles wat omtrent de individuen is gezegd, moge juist zijn, doch zij zijn en blijven onderdanen van het Duitsche Rijk’.[28] Deze gedachtegang werd ook gevolgd door gouverneur-generaal Van Starkenborgh in Nederlands-Indië. Hij zag de internering als een veiligheidsmaatregel, die moest voorkomen dat de Duitse bevolking tot illegale acties zou overgaan. Hij erkende echter dat er geen aanwijsbare reden was dat Duitse inwoners deze acties voorbereidden.[29] De oorlogsproclamaties van de drie bestuurders en de staat van beleg die in de loop van mei in de koloniën werden afgekondigd rechtvaardigde internering van ‘vijandelijke’ onderdanen.[30] Ongelukkig genoeg werden zo in alle drie de koloniën ook voor het naziregime gevluchte Duitsers, Duitse Joden, genaturaliseerde Nederlanders met een Duitse achtergrond en mensen met Duitse familieleden, maar zonder banden met dat land, geïnterneerd.[31]                                                                        

Interneringskampen voor Duitsers en NSB’ers in Nederlands-Indië 1940-1942. Cartografie: Erik van Oosten, NIMH

Tijdelijke opvang

Met de ‘veiligheidsmaatregel’ om alle Duitse mannen op te pakken interneerde het koloniale bestuur in enkele dagen 2800 Duitsers in Nederlands-Indië, meer dan 400 op de Antillen en 87 in Suriname.[32] In Nederlands-Indië werden op 10 mei 1940 alle Duitse mannen geïnterneerd nadat de Nederlands-Indische radio omroep meermaals het codewoord ‘Berlijn’ uitzond, bedoeld als signaal voor de regionale bestuurders.[33] Het leger en de politie verzamelden alle mannelijke Duitsers van zestien jaar en ouder voor korte tijd ter plaatse en transporteerde hen daarna per trein, schip en legertruck naar de dichtstbijzijnde kampen.[34] De twee grootste kampen Onrust en Fort Ngawi lagen op Java. Verder ging het om vier kampen elk op Sumatra, Borneo en Celebes (zie ook de kaart). Naast deze kampen waren er ook nog kampen voor vrouwen en kinderen en een kamp voor NSB’ers en genaturaliseerde Duitsers. Die categorieën zaten in het kamp Ambawara op Java.[35] Vrouwen die ervan verdacht werden sterke nazisympathieën te hebben werden geïnterneerd, maar ook zonder die verdenking verbleven uiteindelijk veel Duitse vrouwen en kinderen op meer vrijwillige basis in beschermingskampen.[36] Het anti-Duitse sentiment onder de Nederlandse bevolking kon namelijk een bedreiging zijn voor hun veiligheid.[37] Bovendien hadden zij vaak weinig financiële middelen na het wegvallen van het inkomen van de echtgenoot en waren zij aangewezen op steun van de weeskamers.[38] Het interneren van de schepelingen van de twintig Duitse vluchtschepen in Nederlands-Indische havens was de taak van de marine. Vanwege de snelheid van deze operatie kon slechts een schip, de Sophie Rickmers, door de Duitsers tot zinken worden gebracht.[39] Het gouvernement interneerde de schepelingen samen met de Duitse burgers.

In Suriname werden op 10 mei 1940 alle Duitse mannen boven de vijftien opgepakt en naar Fort Zeelandia gebracht.[40] De politie sloot alle Duitse telefoonlijnen in Suriname af en wist zo iedereen zonder problemen op te pakken. Het Duitse koopvaardijschip Goslar werd echter door de kapitein tot zinken gebracht, midden in de Surinamerivier.[41]                      

Op Curaçao, waar de Duitse gemeenschap omvangrijker was dan in Suriname, interneerde de militaire politie meer dan tweehonderd mannelijke Duitse burgers boven de veertien en 220 Duitse zeevaarders. Een matroos, die zich verzette en probeerde brand te stichten op het schip, werd doodgeschoten.[42] De marine en havenautoriteiten wisten sabotage te voorkomen op zeven van de tien schepen. De drie andere schepen werden wel beschadigd.[43] De burgers en schepelingen werden verplaatst naar Bonaire en daar in een oude school ondergebracht. Bonaire was een relatief veilige locatie omdat dit eiland van weinig strategisch belang was.[44] De opvarenden vormden echter een te grote belasting voor de bewaking en werden al snel verplaatst naar het Britse Jamaica, waar zij door de Britten werden geïnterneerd.[45]

Naast grootschalige internering werden ook alle bezittingen van de Duitsers ingenomen.[46] Volgens de regeling rondom het rechtsverkeer in oorlogstijd waren de plaatselijke Commissies Rechtsverkeer van de drie koloniën bevoegd ‘alle persoonlijke eigendommen of bezittingen’ in te nemen en zelfs te verkopen op grond van ‘nopende omstandigheden’.[47] De hoge kosten voor de internering en de angst voor Duitse invloed, in dit geval via hun vermogen, moeten echter zeker hebben meegespeeld in deze overweging. Daarnaast zei de Commissie op Curaçao dat de goederen, of de opbrengst hiervan, ‘voor den militairen dienst zeer nodig zijn’.[48] Hier wordt het verschil duidelijk met krijgsgevangenen. Volgens artikel 6 van de Geneefse Conventie over de behandeling van krijgsgevangenen uit 1929 moesten die nog kunnen beschikken over persoonlijke bezittingen, kleding in het bijzonder.[49] Voor burgergeïnterneerden gold deze bescherming door de wet niet, al was de Geneefse Conventie wel de leidraad waarop de Zwitserse gezant en het Rode Kruis de levensomstandigheden in de kampen beoordeelden. De maatregel had tot gevolg dat de vrouwen en kinderen die nog in vrijheid waren een zeer moeizaam bestaan hadden tijdens de oorlog en bijna gedwongen werden zich ‘op vrijwillige basis’ in ‘beschermingskampen’ te vestigen.

Kamp Onrust, een oud quarantainestation in de baai van Batavia, was aan het begin van de interneringen berucht. Foto KITLV

Vooral in de eerste maanden, toen er nog geen beleid was ten aanzien van de interneringen, was de situatie in de kampen beroerd. Er werd geïmproviseerd door bestaande forten, kazernes en andere gebouwen tijdelijk in te richten als interneringskamp. Zo zaten bijvoorbeeld op Bonaire de geïnterneerden eerst opgesloten in een schoolgebouw, waar een tekort was aan drinkwater.[50] In Nederlands-Indië was kamp Onrust, een oud quarantainestation in de baai van Batavia, berucht vanwege de slechte situatie. De Duitse geïnterneerden moesten hier op stromatten op de betonnen vloer slapen in barakken die vooral in het begin elk tot 75 man huisvestten. Per barak hadden zij slechts de beschikking over een waterkraan en een douche, meubels waren er nauwelijks. Op 14 mei schoot de bewaking de Joodse Duitser Rudolf Frühstück zonder waarschuwing dood toen hij het prikkeldraad aanraakte.[51] Dr. Lenzinger, de Zwitserse gezant, noemde de situatie in de andere kampen in augustus 1940 echter goed. Het neutrale Zwitserland was aangewezen door zowel Duitsland als de geallieerden om te controleren of de gevangenen aan beide zijde behandeld werden naar de maatstaven van de Geneefse Conventie.[52] Lenzinger bezocht twee vrouwenkampen, Banjoebiroe en Salitaga, en drie mannenkampen, Ngawi, Sassaran en Singkang.[53]

Internationale reacties op de internering

In Europa was er van Duitse zijde veel verontwaardiging over de internering. Er volgden dan ook represailles op de internering in Nederlands-Indië. Op 19 en 20 juli 1940 werden 231 Nederlanders ‘gegijzeld’. De mannen gingen naar een krijgsgevangenbarak naast het concentratiekamp Buchenwald en vijftien vrouwen werden korte tijd geïnterneerd in Ravensbrück. In oktober van dat jaar gijzelden de Duitsers opnieuw 116 Nederlandse mannen en plaatste hen bij de overige mannen in Buchenwald. Later werden deze mannen verplaatst naar het Brabantse St. Michielsgestel, waar zij de rest van de oorlog doorbrachten. Van de gegijzelde mannen vonden er tijdens de internering veertien de dood.[54]                         

Verder begon Duitsland een mediacampagne die een negatief en tendentieus beeld van de situatie in de kampen schetste. De moeilijke eerste weken in kamp Onrust speelden een grote rol in de Duitse beeldvorming van het interneringsbeleid in Indonesië. Twee Duitse wetenschappers, dr. Schroeder en dr. Dehm, werden na elf dagen vrijgelaten uit kamp Onrust omdat zij niet in Nederlands-Indië woonden en zij konden op de Duitse ambassade in Kobe, Japan, hun verhaal doen. Zij spraken van ‘een abominabele behandeling’ en ‘bruuske politiemethoden’.[55] Dat de situatie op Onrust verbeterde en ook niet kenmerkend was voor het Indische interneringsbeleid maakte niet meer uit. De Duitse pers had genoeg munitie en begon een propagandacampagne tegen de Duitse interneringen in de Nederlandse koloniën.[56] Zo vermeldde een bericht ten onrechte dat er transporttreinen vol Duitse doden lagen.[57] In Nederland spraken Duitsgezinde kranten over de slechte behandeling van Duitsers en NSB’ers in Nederlands-Indië. Net als de Duitse pers verdedigden zij de gijzeling van de Nederlanders als een logische en rechtvaardige tegenmaatregel.[58] De Duitse berichtgeving over de situatie op de Antillen stond ook vol onjuistheden. Zo zouden drie Duitsers zonder reden zijn doodgeschoten. In werkelijkheid ging dit alleen om één matroos.[59]

The Japanese Times, een Japanse krant met een Britse eigenaar, oordeelde heel anders over de internering. De situatie in het kamp Ngawi, het grootste kamp naast Onrust, werd in een artikel van de Japanese Times zelfs ‘amongst the best in the world’ genoemd. Hoewel de situatie in het kamp verbeterd was, kan dit artikel worden gezien als propaganda van geallieerde zijde.[60]

Geïnterneerde Europeanen stellen in het kamp in Ngawi een memorandum op. Foto KITLV

De interneringskampen

De situatie in de kampen verbeterde in de eerste maanden na de internering door de bouw en aanpassing van nieuwe kampen. Dit gebeurde vanuit meerdere overwegingen. Zo zagen de bestuurders van de drie koloniën de noodzaak van verbeteringen in nadat zij de kampen hadden bezocht, ook al waren zij over het algemeen tevreden over de situatie.[61] Daarnaast dwong het toezicht van het Rode Kruis en de aandacht voor internationale wetgeving rond internering tot verandering. Ten slotte was er ook de angst dat Duitsland na de gijzeling van de Nederlanders tot meer represailles in Nederland zou overgaan.[62]

In Indonesië werd een kamp gebouwd in de Alasvallei op Sumatra. Deze locatie was gekozen vanwege de afgelegen ligging in de bergen en het milde klimaat. Het kamp bestond uit zes blokken, A tot en met F, en had een grote omheining met op elke hoek een wachttoren. De blokken huisvestten maximaal 500 mensen in totaal en maximaal 50 mensen per houten barak in die blokken.[63] Er was per blok een ziekenzaal, een kantine, een keuken om zelf te koken, een ruimte om te lezen en een binnenplaats om te sporten. Ook was er een moestuin aangelegd bij het kamp.[64] Verder hoorde er een klein ziekenhuis bij het kamp, buiten de omheining, dat ruimte bood aan 32 patiënten.[65]                

Nadat Fort Zeelandia een week als interneringskamp gefungeerd had werd in Suriname een oud klooster aan de Copieweg in de buurt van Paramaribo als permanente locatie gekozen.[66] Het kamp was opgedeeld in een familiebarak, een mannenbarak en een barak voor Duitse, Joodse mannen.[67] In de eerste maanden verbleven alleen de mannen in het oude klooster, waar zij 12 kamers deelden met 48 man. De vrouwen en kinderen kwamen in juni 1941 toen de familiebarak gereed was.[68] In tegenstelling tot Nederlands-Indië kregen de Duitse vrouwen en kinderen in Suriname toestemming om op vrijwillige basis bij hun man te wonen. De familiebarak bestond uit 12 hutten die bewoond werden door 6 tot 12 personen. Op de binnenplaats waren latrines, drie bad-douches en een moestuin. Verder was er een kantine en – na verloop van tijd – een keuken voor de families. De ziekenzaal had weinig middelen, zodat ernstigzieken naar het hospitaal in Paramaribo werden gebracht.[69] In Suriname werden de mannen in de eerste maanden van de internering verplicht om te werken, wat het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken sterk veroordeelde. Hoewel krijgsgevangenen volgens het internationaal recht aan het werk gezet mochten worden, waren de Duitsers preventief geïnterneerd en officieel geen krijgsgevangenen.[70]

Het kamp op Bonaire lag aan zee en was opgebouwd uit een grote loods voor de mannen en kleine houten huisjes voor de kinderen en vrouwen. In dit kamp woonden de mannen, die een gezin hadden, gescheiden van hun familie. Er was een binnenplaats, een leeszaal en een kleine ziekenzaal aanwezig.[71]

De bewakers hadden een eigen verblijf buiten de kampen. Zij kregen orders van de legerleiding, in alle drie de koloniën, om vluchtpogingen te verhinderen door met scherp te schieten.[72] In de Alasvallei bestond de bewaking uit dertien brigades garnizoensinfanterie die in het kamp door Europeanen en buiten het kamp door Nederlands-Indië werd vervuld. Dit omdat de koloniaaldenkende Nederlanders en Duitsers Nederlands-Indische bewaking ongepast vonden. De bewaking werd na verloop van tijd aangevuld met dienstplichtigen van de Landstorm.[73] Op Bonaire was de bewaking de taak van het Korps Militaire Politietroepen.[74] In oktober 1942 werden zij afgelost door de Nederlandse Troepen Bonaire.[75] De bewaking werd aangescherpt met een extra omheining en zoeklichten na een ontsnapping in september 1941.[76] In Suriname bewaakten Surinaamse schutters en militairen van de Prinses Irenebrigade de geïnterneerden.[77] Net als op Bonaire werd na een ontsnappingspoging in september 1941 de bewaking bij het klooster op de Copieweg aangescherpt met vier extra wachttorens en een extra prikkeldraadversperring.[78]         

De geïnterneerden kregen maaltijden, zakgeld en kleding. Gelijk aan de richtlijnen voor Europese militairen kregen zij een gevarieerd, maar sober menu.[79] Het zakgeld varieerde in de koloniën afhankelijk van de plaatselijke kosten. Het geld kon worden gebruikt om goederen te kopen of om voedsel en andere benodigdheden aan te schaffen in de kantine.[80] In de Alasvallei waren artsen onder de geïnterneerden, die ook werden ingezet. Daarnaast kwamen er geregeld militaire artsen langs. Op Bonaire kwam er tweemaal per week een arts en in Suriname was dit eens per week.[81] In Suriname waren er klachten over het tekort aan medicijnen. In het algemeen gold dat het aantal zieken in de kampen niet hoger was dan de gebruikelijke aantallen in de koloniën. In Nederlands-Indië waren soms uitbraken van malaria en dysenterie. Ook op Bonaire en in Suriname heersten zo nu en dan tropische ziekten.

De dagen in de kampen verliepen volgens een strak programma. In Suriname en Nederlands-Indië was er tweemaal per dag een appel, op Bonaire drie keer per dag. Drie keer per dag werden maaltijden verstrekt. De rest van de dag werd gevuld met sport, vrijetijdsbesteding, schoonmaak en vrijwillige werkzaamheden, bijvoorbeeld in de moestuin. De kinderen konden naar school en mochten in Nederlands-Indië en Bonaire buiten de kampen wandelen. De vrije tijd kon worden ingevuld met lezen, het schrijven van brieven, muziek en voorstellingen. Bezoek van familie buiten de kampen was beperkt mogelijk. In Nederlands-Indië mocht dit slechts onder bijzondere omstandigheden en op Bonaire was dit twee keer in de maand twee uur mogelijk. In Suriname woonden families samen.[82]     

Het Rode Kruis beoordeelde de omstandigheden van de geïnterneerden op Bonaire in 1943 als ‘en général […] très bonnes’. Foto KITLV

De rapporten van het neutrale Rode Kruis geven inzicht in de situatie in de kampen.[83] Het Rode Kruis beoordeelde de situatie op Bonaire in 1943 bijvoorbeeld als ‘en général […] très bonnes’.[84] Het Internationale Rode Kruis had in de Tweede Wereldoorlog de taak om het leed van oorlogsslachtoffers te verlichten en de controle van interneringskampen viel binnen deze missie.[85] De Zwitserse gezanten en waarnemers van het Rode Kruis controleerden op de naleving van het internationaal recht ten aanzien van krijgsgevangenen door middel van vragenlijsten in het Duits.[86] Dit gebeurde in samenspraak met een vertrouwenspersoon van de geïnterneerden. Met uitzondering van de onteigeningen van persoonlijke bezittingen leefden de gouvernementen dit recht na.[87]

Het sobere bestaan in de kampen en de jarenlange beperking van de vrijheid om redenen die in de ogen van de geïnterneerden zelf weinig zinvol waren, leidden tot frustraties. Dit blijkt uit het Rode Kruisrapport van 1943 uit Suriname: ‘Nervosité croissante, conséquence de l’internment prolongé’.[88] Oftewel, een groeiende rusteloosheid als gevolg van de langdurige internering. De klachten van de geïnterneerden weerspiegelden de frustratie die bestond over het beperkte contact met de buitenwereld, het gebrek aan de eigen regie over dagelijkse bezigheden en de afwezigheid van een eigen plek en persoonlijke bezittingen. Kortom, een gebrek aan perspectief. De censuur die was ingesteld vanwege de oorlog zorgde voor vertraging in de aflevering van post. In Suriname mocht er per maand slechts een brief naar familie in Duitsland en een brief naar een neutraal gebied worden gestuurd.[89] Op Bonaire mocht er een keer per week post worden verstuurd en in Indonesië was dit tweemaal per week, wel met een beperkt aantal woorden per brief. [90] Klachten over het eten lieten het verlangen naar Europees en meer gevarieerd voedsel zien.[91] In alle drie de kampen was daarnaast grote vraag naar een radio en een bioscoop om directer in contact te staan met de buitenwereld.[92] De vrijlating van geïnterneerden was een moeizaam proces en hoewel er mondjesmaat geïnterneerden vrijkwamen, bleef de overgrote meerderheid voor de volledige duur van de oorlog geïnterneerd.[93]

Na de Japanse aanval op Pearl Harbor werden de Duitsers uit de Alasvallei op Sumatra naar Brits-Indië overgebracht, om te voorkomen dat zij de Japanners zouden helpen bij de verovering van Nederlands-Indië. De gevaren van dit transport waren van tevoren duidelijk en Van Starkenborgh gaf aan dat een bewakingskonvooi noodzakelijk was.[94] Uiteindelijk werden drie schepen van de Koninklijke Paketvaartmaatschappij, die ter beschikking waren gesteld aan de Commandant Zeemacht, daarvoor ingezet.[95] De eerste twee schepen die vertrokken uit de haven van Sibolga, de Plancius en de Ophir, arriveerden veilig in Brits-Indië. Voor het derde schip, de Van Imhoff, was geen konvooiering beschikbaar en ook waren er onvoldoende reddingsmiddelen voor alle geïnterneerden. Een bombardement door een Japans vliegtuig op 19 januari 1942 beschadigde het schip zodanig dat het zonk. Terwijl de bemanning en het bewakingsdetachement zich met reddingsboten in veiligheid wisten te brengen, lieten ze de Duitse geïnterneerden achter op het schip. 411 Duitse burgergeïnterneerden kwamen daardoor om het leven.[96]

Op 21 januari, twee dagen na de ramp, verliet de Tjisadane de haven van Surabaya met 146 NSB’ers aan boord naar Suriname. Daar zouden zij, na een kort verblijf in strafgevangenis Nieuw Amsterdam, tot het einde van de oorlog worden opgesloten in het kamp Jodensavanne.[97] Deze verplaatsing laat de verbondenheid van de koloniale wereld en het koloniale interneringsbeleid zien.

Geïnterneerden met veronderstelde Duitse sympathieën verrichten graafarbeid in het kamp Jodensavanne in Suriname. Foto KITLV

De Duitse dreiging werd over het algemeen overschat en het idee van een vijfde colonne was ongegrond. Dit kan worden geconcludeerd op basis van het rapport uit 1947 van de parlementaire enquêtecommissie. Die commissie deed onder andere onderzoek naar de oorlog in Nederlands-Indië. Bij de verhoren werden ook Van Starkenborgh en zijn interneringsbeleid onder de loep genomen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat bij het oppakken van de Duitsers nergens grote hoeveelheden wapens waren aangetroffen en verhoren van geïnterneerden in Nederlands-Indië wezen ook op geen enkele wijze op een complot.[98]

De oorlog in Oekraïne

De omgang met burgers met een nationaliteit of achtergrond van een vijandelijk land is een probleem van alle tijden. Met name in tijden van oorlog rijst de vraag hoe de staat met deze burgers, die een mogelijke dreiging vormen voor de nationale veiligheid, moet omgaan. Toen Rusland op 24 februari 2022 Oekraïne binnenviel werd deze vraag weer uiterst relevant voor de lidstaten van de NAVO, waaronder Nederland. Het rapport ‘24/2’, samengesteld door de MIVD en AIVD, stelde dat Russen en mensen met pro-Russische sympathieën een reële dreiging vormen in Nederland. De inval zorgde voor oplopende spanningen en een opgeschaalde dreiging op het gebied van spionage. Op 29 maart 2022 werden in dat kader zeventien medewerkers van het diplomatieke Russische apparaat in Nederland persona non grata verklaard. Zij zouden als inlichtingenofficier actief zijn geweest. Met hun uitzetting was het gevaar echter niet geweken. Rusland probeerde het International Strafhof te infiltreren, Russische sabotageacties in Nederland kunnen volgens de AIVD niet worden uitgesloten en het narratief van het Kremlin zou daarnaast onder bepaalde groepen anti-institutionele, extremistische ideeën op kunnen wekken.[99] Een andere maatregel die Nederland, samen met veel Europese landen nam, was de inname van bezittingen van Russische oligarchen.[100]

Hoewel personen met een Russische nationaliteit, een Russische achtergrond of pro-Russische sympathieën mogelijk een dreiging kunnen vormen is er ook een andere kant. In Nederland kwamen er na het uitbreken van de oorlog steeds meer meldingen van wantrouwen jegens Russische burgers en verbaal en fysiek geweld tegen Russen en Russische instellingen.[101] Uit een onderzoek van Instituut Clingendael blijkt verder dat de oorlog in Oekraïne ook kan leiden tot wrijving tussen de Russische en Oekraïense gemeenschap in Nederland.[102] Nederland telt ruim 30.000 inwoners met een Russische afkomst. Onder hen zijn zowel felle tegenstanders als voorstanders van het beleid van de Russische leider Vladimir Poetin.[103]

Dit dilemma lijkt veel op het probleem waar de koloniën mee te maken kregen aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Hoewel er geen enkele concrete aanwijzing voor een complot van de ‘vijfde colonne’ was, namen de gouvernementen geen enkel risico. De Japanse en Duitse militaire dreiging, de onsuccesvolle poging de defensie te versterken en het gebrek aan volledige inlichtingen vooraf, leidden tot deze ‘veiligheidsmaatregel’. Hiermee brokkelde in het eerste jaar van de oorlog de status van de Duitse inwoner af. ‘The burden of nationality’ werd zo voor de Duitsers in de koloniën al tijdens de oorlog duidelijk. Hoewel het verleidelijk is vanuit de huidige tijdgeest een oordeel te vellen over de internering van Duitsers, was internering van burgers niet ongebruikelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog.[104] Het verschil met de situatie nu is echter dat Nederland over een zeer geavanceerd inlichtingenapparaat beschikt, democratische waarden en de rechten van burgers hoger in het vaandel staan en Nederland niet direct bij de oorlog betrokken is. Deze casus toont echter wel dat in de huidige tijdgeest moet worden gewaakt voor een veroordeling van Russen op basis van hun nationaliteit. Goede inlichtingen en voldoende aandacht voor de rechten van burgers in Nederland moeten leidend zijn bij het waarborgen van de nationale veiligheid, niet een generaliserende veroordeling op basis van nationaliteit.

 

[1] Marieke Oprel, The Burden of Nationality. Dutch citizenship policies towards German nationals in the aftermath of the Second World War (1944-1967) (Amsterdam, VU University Press, 2020) 15-16.

[2] Zie voor dit onderzoek: https://www.van-imhoff.com/.

[3] Petra Groen e.a., Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid, 1816-2010 (Amsterdam, Boom, 2021); C. van Heekeren, Batavia seint Berlijn. De geschiedenis van de Indische Duitsers in Nederlandse gevangenschap (Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1983); Liesbeth Van der Horst, Wereldoorlog in de West. Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, 1940-1945 (Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2004).

[4] Aart Broek, De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden, 1839-2010. Geboeid door macht en onmacht (Amsterdam, Boom, 2011) 115.

[5] Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 27.

[6] Ellen Klinkers, De Troepenmacht in Suriname. De Nederlandse defensie in een veranderende koloniale wereld 1940-1975 (Amsterdam, Boom, 2015) 25-27.

[7] Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 11a Nederlands-Indië I: tweede helft (Den Haag, Staatsuitgeverij, 1984) 686-693.

[8] Groen, Krijgsgeweld en kolonie.Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid, 273; Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 14.

[9] Klinkers, De Troepenmacht in Suriname, 35.

[10] Groen, Krijgsgeweld en kolonie, 270, 284-307.

[11] Groen, Krijgsgeweld en kolonie, 271-272.

[12] Anita van Dissel en Petra Groen, In de West. De Nederlandse krijgsmacht in het Caribisch gebied (Franeker, Van Wijnen, 2010) 61.

[13] Van Dissel, In de West, 59; Broek, Geboeid door macht en onmacht, 117-118; Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 21; Klinkers, De Troepenmacht in Suriname, 38.

[14] Broek, Geboeid door macht en onmacht, 120.

[15] Van Dissel, In de West, 64-66.

[16] Ibidem, 66; Klinkers, De Troepenmacht in Suriname, 41.

[17] De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 11a Nederlands-Indië I: tweede helft, 735-745.

[18] Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 264 A.L.W. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, nummer toegang 2.21.183.83, inventarisnummer 2, ‘De Actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans’, 1-4.

[19] NL-HaNA, ‘De Actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans’, 21.

[20] Ibidem, 2; Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 16; Bart Luttikhuis, ‘Beyond race. Constructions of ‘Europeanness’ in late-colonial legal practice in the Dutch East Indies’, European Review of History: Revue europeenne d’histoire 20 (2013) 4, 539-558, aldaar 551-552.

[21] NL-HaNA, Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, 2.21.183.83, inv.nr 6, document 22, ‘Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945: verhoor van van Starkenborgh’, 51.

[22] NL-HaNA, ‘De Actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans’, 5.

[23] Ibidem, 8.

[24] Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 264 A.L.W. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, nummer toegang 2.21.183.83, inventarisnummer 2, ‘De Actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans’, 1-8; Nationaal Archief, Den Haag, Netherlands Forces Intelligence Service (NEFIS), 1945-1950, nummer toegang 2.10.37.02, inventarisnummer 16, Doos 16, ‘Brief aan G.G., No. Pol x 50/1/16, Batavia 1 maart 1940’.

[25] NL-HaNA, Koloniën / Kabinet-Geheim Archief, 1901-1940, 2.10.36.51, inv.nr. 582, Geheim verbaal, 16 april 1940, C24.

[26] Soerabaiasch-Handelsblad, ‘Geen vijandelijk onderdaan’, 8 augustus 1940. Zie: www.delpher.nl.

[27] NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat], 2.10.18, inv.nr 582, ‘Brief met betrekking tot de interneringsmaatregelen in Suriname’ van de Procureur-Generaal aan de Gouverneur-Generaal, 6 juli 1940.

[28] NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat], 2.10.18, inv.nr 582, ‘Brief met betrekking tot de interneringsmaatregelen in Suriname’ van de Procureur-Generaal aan de Gouverneur-Generaal, 10 juli 1940.

[29] NL-HaNA, ‘De Actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans’, 12.

[30] NL-HaNA, ‘De Actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans’, 10,15; Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 15.

[31] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 258, 294, ‘Lijsten met namen geïnterneerden Nederlands-Indië’.

[32] Ibidem; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 674, Paraphrase code telegram, nr. 248; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 675, verbaal, 22 juni 1940; Van Dissel, In de West, 58.

[33] Dieter Gräbner, Die van Imhoff – das Totenschiff. Geschichte und Mythos einer Weltkriegstragödie (St. Ingbert, Conte Verlag, 2012) 34

[34] Van Heekeren, Batavia seint Berlijn, 11-17.

[35] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, verbaal nr. 320 Batavia centrum aan Nethminkol London, 21 augustus 1940.

[36] NL-HaNA, 2.21.183.83, ‘Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945: verhoor van van Starkenborgh’.

[37] NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, 400, Indische Collectie, 5489, ‘verslag van de oorlogsvoorbereiding’, assistent-resident G.A. Fokker, Batavia.

[38] NL-HaNA, 2.21.183.83, ‘Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945: verhoor van van Starkenborgh’.

[39] NL-HaNA, 'De actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans', 21.

[40] Hans Ramsoedh, Suriname 1933-1944: koloniale politiek en beleid onder gouverneur Kielstra (Delft, Eburon, 1990) 165.

[41] NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat], 2.10.18, inv.nr 582, Politie Paramaribo, ‘Uitvoering internering’; Klinkers, De Troepenmacht in Suriname, 24.

[42] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 675, verbaal, 22 juni 1940; Van Dissel, In de West, 58.

[43] Ibidem.

[44] Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 69-71.

[45] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 261, Nota Londen, 20 juli 1945.

[46] Gräbner, Die van Imhoff, 35; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 679.

[47] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 679, ‘Telegram: ‘Vordering roerende goederen van vijandelijke onderdanen in Curacao’, 17 december 1942.

[48] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 679, ‘Telegram: ‘Vordering roerende goederen van vijandelijke onderdanen in Curacao’, 8 oktober 1942,

[49] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Geheimcijfer, 10 mei 1941, Batavia.

[50] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, Geheimcijfer nr. 1145, 24 november 1940 Curaçao.

[51] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Geheim-eigenhandig nr. 2732/VII A-3, 27 augustus 1940.

[52] Detlev Vagst, ‘Switzerland, International Law and World War II’, The American Journal of International Law 91 (1997) 3, 466-475, aldaar 471.

[53] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Rapport Zwitserse gezant dr. Lenzinger bezoek kampen , 9-14 augustus 1940.

[54] Ellen Klinkers, hoofdstuk van Imhoff-onderzoek, ‘Internering Internationaal’, 4.

[55] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Geheim-eigenhandig nr. 2660/VII A-3, 23 augustus 1940.

[56] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Persrapport 22, Agentschap der Nederlanden, 6 september 1940, Bern.

[57] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Diverse Duitse krantenberichten overgenomen in archief;

[58] NIOD, KA II, Knipselcollectie uit het archief van de NSB over zaken, inv.nr. 841, ‘De behandeling van de rijksduitschers in Indie’.

[59] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 675, Nota Verbale Zwitserse Delegatie, 10 Juni 1940.

[60] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, The Japan Times, 3 september 1940; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Rapport Zwitserse gezant dr. Lenzinger bezoek kampen, 9-14 augustus 1940.

[61] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, ‘Nummer 65 van Starkenborg aan Welter’, Batavia 1 juni 1940; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 672; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 674.

[62] NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat], 2.10.18, inv.nr 582, ‘Brief met betrekking tot de interneringsmaatregelen in Suriname’ van de Procureur-Generaal aan de Gouverneur-Generaal, 6 juli 1940; 2.05.80 659 2 oct 1940 minkol paraprahse tel GG.

[63] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, ‘Instructies voor den commandant van het interneringskamp in de Alasvallei te Lawe Segala’; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 659, telegram van Starkenborgh aan minkol, 2 oktober 1940; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 659, Rapport Derde Bezoek Rode Kruis Alas-valei, 2-4 september 1941; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 659, geheimcijfer, 6 december 1941.

[64] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 659, Rapport Derde Bezoek Rode Kruis Alas-valei, 2-4 september 1941.

[65] Van Heekeren, Batavia seint Berlijn, 65-72.

[66] Ramsoedh, Suriname 1933-1944, 165.

[67] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport Kamp Burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 3-6 januari 1942.

[68] Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 69.

[69] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport Kamp Burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 3-6 januari 1942; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport kamp burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 24 april 1943.

[70] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 674, gewooncijfer Paramaribo 294, Kielstra.

[71] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport nopens de Duitse burgergeïnterneerden op Bonaire, W.A. Trinler, 23 tot 26 april 1943; Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 69-73.

[72] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, ‘Instructies voor den commandant van het interneringskamp in de Alasvallei te Lawe Segala’; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 675, verbaal nr. 793; Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 71.

[73] ‘Instructies voor den commandant van het interneringskamp in de Alasvallei te Lawe Segala’.

[74] Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 72.

[75] Van Dissel, In de West, 58.

[76] Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 71.

[77] NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat], 2.10.18, inv. 582, Brief Hoofd interneringdienst aan de gouverneur-generaal, 24 november 1941; NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat], 2.10.18, inv. 583, Geheim verbaal, beheerder interneringsdienst in Suriname, 21 januari 1942.

[78] Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 70-71.

[79] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, ‘Instructies voor den commandant van het interneringskamp in de Alasvallei te Lawe Segala’; NL-HaNA, Koloniën, 2.10.45, inv. nr. 256, verbaal nr. 65, Starkenborgh aan Welter; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Kabinetgeheim nr. 82, 20 januari 1942; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport nopens de Duitse burgergeïnterneerden op Bonaire, W.A. Trinler, 23 tot 26 april 1943; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport kamp burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 24 april 1943.

[80] Ibidem; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport nopens de Duitse burgergeïnterneerden op Bonaire, W.A. Trinler, 23 tot 26 april 1943; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 659, Rapport Derde Bezoek Rode Kruis Alas-valei, 2-4 september 1941.

[81] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941.

[82] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport Kamp Burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 3-6 januari 1942; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport kamp burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 24 april 1943; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport nopens de Duitse burgergeïnterneerden op Bonaire, W.A. Trinler, 23 tot 26 april 1943; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 659, Rapport Derde Bezoek Rode Kruis Alas-valei, 2-4 september 1941; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, verbaal nr. 78, batavia centrum aan nethminkol, 5 maart 1941; Van Heekeren, Batavia seint Berlijn.

[83] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport Kamp Burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 3-6 januari 1942; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport kamp burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 24 april 1943; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport nopens de Duitse burgergeïnterneerden op Bonaire, W.A. Trinler, 23 tot 26 april 1943; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 659, Rapport Derde Bezoek Rode Kruis Alas-valei, 2-4 september 1941;

[84] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport nopens de Duitse burgergeïnterneerden op Bonaire, W.A. Trinler, 23 tot 26 april 1943.

[85] ICRC, ‘The ICRC during World War II, 26 november 2018, Archives Audiovisual Library; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport kamp burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 24 april 1943.

[86] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Vragenlijst Zwitserse gezant naleving Geneefse conventie in Nederlands-Indië; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport Kamp Burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 3-6 januari 1942.

[87] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Geheimcijfer, 10 mei 1941, Batavia.

[88] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport kamp burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 24 april 1943.

[89] NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport Kamp Burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 3-6 januari 1942.

[90] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Geheimcijfer, 10 mei 1941, Batavia.

[91] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport kamp burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 24 april 1943.

[92] NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr. 256, Bericht nr. 201, Batavia centrum aan nethminkol, 13 juni 1941; NL-HaNA, Koloniën / Londen, 2.10.45, inv.nr 263, ‘Lagerbezeichnung Bonaire’, 22 januari 1941; NL-HaNA, BuZa / Londens archief, 2.05.80, inv.nr. 680, Rapport Kamp Burgergeïnterneerden Copieweg, MR Moll, 3-6 januari 1942.

[93] NL-HaNA, ‘De Actieve ambtsperiode van de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie 1936-1942 door AG Vromans’, 25; NL-HaNA, 2.21.183.83, ‘Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945: verhoor van van Starkenborgh’, 52; Ramsoedh, Suriname 1933-1944, 166; Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 74-75.

[94] NL-HaNA, Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, 2.21.183.83, inv.nr 6, document 22.

[95] Van Heekeren, Batavia seint Berlijn, 111-113.

[97] Van der Horst, Wereldoorlog in de West, 75-80.

[98] NL-HaNA, ‘Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945: verhoor van van Starkenborgh’, 2.

[99] AVID en MIVD, 24/2. De Russische aanval op Oekraïne: een keerpunt in de geschiedenis (Den Haag, 2023) 10-25; AIVD, ‘AIVD verstoort activiteiten Russische inlichtingenofficier richting Internationaal Strafhof’ (16 juni 2020). 

[101] Mark Rutte, ‘We zijn in strijd met Poetin, niet met Russen’, NOS, 8 maart 2022. 

[102] Christopher Houtkamp en Niels Drost, Oekraïense en Russische gemeenschappen in Nederland. Onderzoek naar het diasporalandschap, verhoudingen tussen gemeenschappen en het diasporabeleid van Oekraïne en Rusland (Den Haag, Clingendael, 2023) 1-4.

[103] Karel Smouter, ‘Zo splijt Poetin de 30.000 Russen die in Nederland wonen’, de Correspondent, 29 juni 2016. 

[104] Kempner, ‘The Enemy Alien Problem in the Present War’, 445-451; John E. Schmitz en Bradley W. Hart, ‘A Crisis of Identity. Good Aliens, Bad Americans, or Bargaining Chips? US Civilian Exchanges with the Third Reich during World War II’, The International History Review 44 (2022) 6, 1269-1285; Alison Renteln, A Psychohistorical of the Japanese American Internment, Humans Rights Quartely 17 (1995) 618-648.  

Over de auteur(s)

Noa van der Valk MA

Noa van der Valk MA studeerde Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen en volgt de MSc-opleiding Beleid en Bestuur aan de Universiteit Utrecht. Als onderzoeksassistent is hij betrokken bij het project Oral History of Dutch Sustainability Entrepreneurship aan dezelfde Universiteit.