Dertig jaar geleden werd de Nationale Volksarmee van de DDR opgeheven en geïntegreerd in de Bundeswehr. Deze integratie werd gezien als een dusdanig groot succes dat de Duitse politieke en militaire top al vanaf 1993 sprak van een Armee der Einheit (leger van de eenheid). Het gebruik van dit narratief benadrukt naast het succes van de integratie de ‘innerlijke eenheid’ van de Bundeswehr in de jaren negentig. Maar voelden Oost- en West-Duitse militairen, degenen die de Armee der Einheit moesten realiseren, deze innerlijke eenheid ook echt? Hoe dachten zij over de samenwerking met hun voormalige ‘vijanden’? Op basis van primaire bronnen, literatuur en kwalitatieve en kwantitatieve sociologische onderzoeken kan de conclusie worden getrokken dat de Bundeswehr voor een groot deel van de militairen geen innerlijke eenheid was en niet overeenkomt met het geschetste beeld van een Armee der Einheit in de jaren negentig.

J.S. Horjus BA*

Op 3 oktober 1990 gingen twee compleet verschillende Duitslanden samen. 45 jaar lang waren er twee verschillende regeringen, twee verschillende valuta, twee verschillende krijgsmachten en bovenal twee verschillende perspectieven op de politiek, op de geschiedenis en op de maatschappij geweest. Het samenbrengen van een volk dat zo lang gescheiden had geleefd in twee compleet tegenovergestelde maatschappijstructuren, de één op communistische leest geschoeid, de ander op een kapitalistische, was geen gemakkelijke opgave. Dat gold ook voor de integratie van de Nationale Volksarmee (NVA) in de Bundeswehr. Voormalige vijanden werden plotsklaps kameraden. Althans, dat was het idee. De nieuwe Bundeswehr, bestaande uit een combinatie van voormalige NVA-militairen, West-Duitse militairen en dienstplichtigen afkomstig uit zowel Oost- als West-Duitsland, zou als ‘Armee der Einheit’, zoals president Richard von Weizsäcker de krijgsmacht in 1993 noemde, een voortrekkersrol moeten gaan spelen in de Duitse hereniging.[1]

Waarom werd het narratief van de Armee der Einheit gebruikt en hoe moet het worden geïnterpreteerd? Volgens historicus Nina Leonhard betekent de Armee der Einheit dat er vanaf 3 oktober 1990 nog maar één Duits leger was, waarin Oost- en West-Duitsers gezamenlijk dienden en zo de ‘innerlijke eenheid’ verwezenlijkten. Het narratief benadrukt het succes van de integratie van de voormalige NVA in de Bundeswehr en houdt in dat de Bundeswehr een innerlijke eenheid was.[2] Generaal Harald Kujat, destijds de hoogste militair van de Bundeswehr, stelde in 2000 dan ook vast dat de kwalificatie Armee der Einheit betekende dat de innerlijke eenheid in dit deel van de maatschappij al bereikt was.[3] Hierbij wordt verondersteld dat eenheid zowel ‘uiterlijk’ als ‘innerlijk’ geïnterpreteerd kan worden. De uiterlijke interpretatie concentreert zich op een afwezigheid van verschillen in structuur, werkwijze, uitrusting, opleiding en inzetbereidheid tussen eenheden afkomstig uit de ‘oude’ (West-Duitse) en ‘nieuwe’ (Oost-Duitse) deelstaten. Een innerlijke interpretatie daarentegen gaat over de gevoelens en gedachten wat betreft het samenleven en -werken van Oost- en West-Duitsers. Zo konden voormalige NVA-militairen wel in woord en gebaar de werkwijze van de Bundeswehr overgenomen hebben, waardoor alles pais en vree leek, maar deze werkwijze niet verinnerlijkt hebben, terwijl de Bundeswehr dit wel eiste.

Aan de eerste formele beëdiging van de Bundeswehr in Oost-Duitsland namen op 19 oktober 1990 in Bad Salzungen (Thüringen) 250 rekruten van de voormalige Nationale Volksarmee deel. Foto Picture Alliance/DPA, Frank Kleefeldt

Belangrijk voor het onderzoeken van de innerlijke eenheid is hoe militairen de werkelijkheid interpreteerden. Volgens socioloog Georg-Maria Meyer is de werkelijkheid ‘niet een op zichzelf staande interpretatie van een individu. Integendeel, het individu maakt gebruik van reeds bestaande interpretatieschema’s die de maatschappij of sociale groepen het individu hebben aangeleerd. Individuele interpretaties weerspiegelen dus altijd collectieve werkelijkheidsinterpretaties en verwijzen naar de onderliggende sociale identiteit van maatschappelijke groepen’.[4] Daarom is concentreren op sociale identiteit belangrijk voor het achterhalen van individuele interpretaties. Sociale identiteit is door de politieke wetenschappers Werner Weidenfeld en Karl-Rudolf Korte gedefinieerd als ‘het collectieve zelfbeeld van een sociale groep. Dit zelfbeeld wordt gevoed door een specifiek bewustzijn van afkomst, sociale en politieke plaatsbepaling en een projectie van intenties en doelen’.[5]

Sociale identiteit gaat dus onder meer over eigenschappen die groepen zichzelf toe-eigenen, dan wel toegedicht krijgen. In de Bundeswehr was dit zichtbaar als West-Duitse militairen het hadden over incompetente en conflictontwijkende ‘Ossis’ en Oost-Duitse militairen over arrogante ‘Wessis’. Of innerlijke eenheid opgaat hangt er daarom vanaf of de sociale identiteit van groepen binnen de Bundeswehr afwijkt. Oost- en West-Duitse militairen maken deel uit van hetzelfde leger (uiterlijke eenheid), maar het is lastig om de veronderstelde Armee der Einheit als innerlijke eenheid te zien als militairen zich anders definiëren op basis van geografische afkomst.

Het is belangrijk om te kijken naar individuele ervaringen van militairen uit Oost- en West-Duitsland, die beschouwd kunnen worden als de schakels in de ketting van de innerlijke eenheid. Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel. Als Oost-Duitse militairen de waarden en concepten van de Bundeswehr niet verinnerlijkten, als militairen vonden dat ze niet dezelfde rechten hadden als andere militairen, als zij de Bundeswehr als een los verband zagen, bij elkaar gehouden door een uiterlijke eenheid, dan was de ketting niet zo sterk als politieke en militaire leiders wilden.

Op basis van primaire bronnen, literatuur, en kwalitatieve en kwantitatieve sociologische onderzoeken wordt in dit artikel onderzocht of Oost- en West-Duitse militairen deze door politici en generaals gepropageerde innerlijke eenheid ook daadwerkelijk zo voelden in de jaren negentig. Om de Armee der Einheit in de juiste historische context te plaatsen, wordt eerst ingegaan op de cultuur, taakstelling, mate van sociale en politieke integratie en vijandbeeld van de NVA en Bundeswehr vóór de integratie. Dat schetst de achtergrond van het narratief en verduidelijkt uit welke situatie beide legers en hun militairen kwamen voordat zij samengingen in één krijgsmacht. Vervolgens staat het beeld van Oost- en West-Duitse militairen van de Bundeswehr ten aanzien van de innerlijke eenheid van de Bundeswehr centraal aan de hand van vier criteria. Deze criteria, of voorwaarden voor innerlijke eenheid, zijn aanpassingsvermogen, zelfbeeld en beeld van de ‘ander’, succes van de integratie en gelijkheid. Want hoe was het om te integreren met militairen die nog niet zo lang geleden als vijand werden beschouwd? En accepteerden West-Duitse militairen een voormalige NVA-militair als hun leidinggevende?  

NVA en Bundeswehr, een wereld van verschil

De NVA werd op 1 maart 1956 opgericht met een duidelijk doel: het beschermen van de DDR en haar socialistische waarden. De heersende Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) had een sterke ideologische greep op de NVA met een diepe politieke doordringing. Militairen werden niet alleen militair geschoold, maar ook politiek en ideologisch opgevoed. Deze opvoeding bepaalde de cultuur van de NVA en was bedoeld om de politieke indoctrinatie van de bevolking te bevorderen c.q. hun opvattingen in lijn te brengen met het regime van de SED.[6] Echter, de NVA was losgezongen van de maatschappij. Kazernes lagen afgelegen en militairen en hun gezinnen woonden zo dicht mogelijk bij deze afgelegen kazernes om sneller gereed te zijn. In geval van oorlog zou een eenheid binnen 45 minuten met 85 procent van het personeel en materieel uit moeten kunnen rijden. Om dit mogelijk te maken stonden bijvoorbeeld alle tanks permanent in verwarmde hallen.[7]

Waar militairen en burgers in de DDR vrijwel gescheiden waren, stond in de Bundeswehr de ‘Staatsbürger in Uniform’ centraal.[8] Het concept hield in dat zowel beroepsmilitairen als dienstplichtigen staatsburger bleven met dezelfde rechten en plichten als andere burgers. Volgens Wolf Graf von Baudissin, één van de bedenkers van het concept, betekende dit dat er geen onderscheid meer was tussen militairen en burgers die niet-militairen waren. Soldaat of niet-soldaat waren met het nieuwe concept twee verschillende ‘aggregatietoestanden’ van de staatsburger.[9] Het doel was het opleiden van militairen die uit eigen overtuiging handelden en niet blind bevelen opvolgden.[10] Sterk verbonden aan de Staatsbürger in Uniform was het concept ‘Führen mit Auftrag’. De zelfstandigheid en inventiviteit van militairen werd bevorderd door eenheden geen gedetailleerde bevelsuitgave, maar een opdracht of doel te geven. Eenheden moesten vervolgens zelf bepalen hoe zij deze opdracht uit gingen voeren. Ook deze decentrale bevelsstructuur en hoge mate van operationele vrijheid was een wereld van verschil met het gecentraliseerde en van onderaf initiatiefloze karakter van de NVA.[11] Zowel Staatsbürger in Uniform als Führen mit Auftrag waren onderdeel van het overkoepelende beleidsconcept ‘Innere Führung’. Dit concept verankert in de Bundeswehr ook nu nog de verhoudingen tussen samenleving en krijgsmacht, waarbij de military mind de civil mind niet domineert en de politiek het primaat heeft.[12]

Oost-Duitse militairen hadden grote moeite met het concept Innere Führung, uitgedacht door militair-theoreticus en mede-grondlegger van de Bundeswehr Wolf Graf von Baudissin. Foto Bundeswehr, Munker

Het concept Innere Führung benadrukt de institutionele, organisatorische en culturele verschillen tussen de Bundeswehr en de NVA. De Bundeswehr was op een andere manier verbonden met de samenleving. Hoewel beide legers een instrument van de politiek waren, verschilde de aard van deze politieke invloed aanzienlijk. Zowel het verschil in politieke als maatschappelijke integratie had grote invloed op het verschil in cultuur tussen de Bundeswehr en de NVA. Het lijkt een logische vooronderstelling dat deze verschillen ook een behoorlijke invloed hadden op de mentaliteit van militairen. Maar in het geval van de NVA tonen onderzoeken van haar eigen afdeling Politische Hauptverwaltung en de sociale achtergronden van NVA-militairen aan dat het naar buiten toe geschetste beeld van een leger van het volk dat de socialistische staat wilde beschermen niet altijd overeenkwam met de realiteit. Een groot deel van de NVA-militairen was helemaal niet bereid om te vechten voor de staat en het vijandbeeld van de Bundeswehr was niet zo scherp als de SED dat wilde zien. De NVA was geen weerspiegeling van het volk, hoe zeer de krijgsmacht en SED ook hun best deden om dit uit te dragen, maar stond met een politiek ideologisch gedrild officierskader allereerst in dienst van de communistische partij.[13]

Integratie of overname?

Toen op 3 oktober 1990 West- en Oost-Duitsland één werden betekende dit ook het einde van de NVA. Er was geen plaats voor twee legers in één staat. In de jaren voor de hereniging was het aantal NVA-militairen al teruggelopen van de oorspronkelijke 168.000 naar 90.000 in oktober 1990. De Bundeswehr nam deze in eerste instantie bijna allemaal over. Van de NVA-officieren en -onderofficieren die werden overgenomen, verliet 60 procent na een paar maanden alweer de Bundeswehr. Maar 24.000 voormalige NVA-officieren en -onderofficieren kregen daadwerkelijk een plek in de Bundeswehr. Uiteindelijk deden in juli 2001 nog maar 7.084 voormalige NVA-militairen dienst in de Bundeswehr, daarmee 2,3 procent van de gehele krijgsmacht vertegenwoordigend.[14] Het leidt tot de vraag in hoeverre er van een succesvolle integratie gesproken kan worden als in de jaren negentig maar zo’n klein deel van de Bundeswehr afkomstig was uit de voormalige NVA.

Wellicht is ‘overname’ daarom ook een betere kwalificatie dan ‘integratie’, zeker omdat voormalige NVA-militairen de uniformen van de Bundeswehr droegen en waarden als Innere Führung, Staatsbürger in Uniform en Führen mit Auftrag moesten internaliseren. Dit komt ook naar voren in de speech van luitenant-generaal Jörg Schönbohm, commandant van het speciaal voor de integratie opgerichte Bundeswehrkommando-Ost, de dag na de hereniging. Schönbohm hield een appel voor 600 militairen, afkomstig uit zowel Oost- als West-Duitsland, en zei: ‘Ons doel is het, om ook in dit deel van Duitsland de strijdkrachten zo te vormen, zoals past bij het voorbeeld van vrije mondige staatsburgers. (…) Ik verwacht van de voormalige NVA-militairen (…) dat zij de aan hen overgedragen plichten gewetensvol vervullen. Ik verwacht, dat zij bereid zijn, de grondwet en het militaire recht van de Bondsrepubliek het fundament van hun handelen te maken. Van Bundeswehr-militairen verwacht ik ontvankelijkheid, behulpzaamheid en geduld jegens hun nieuwe kameraden. (…) Wij dienen een gezamenlijk doel, de toekomst van Duitsland’.[15]

Bundeswehr-model als maatstaf voor Oost-Duitse militairen

Hoewel de Bundeswehr in woord en gebaar niet als overwinnaar kwam, maakte Schönbohm wel duidelijk dat de voormalige NVA-militairen zich moesten schikken naar het Bundeswehr-model. Er zou geen compromis ontstaan waarbij Oost- en West-Duitse militairen zich evenredig zouden moeten aanpassen. Voormalige NVA-militairen – en in mindere mate Oost-Duitse dienstplichtigen – begonnen met een achterstand, wat het verwezenlijken van de innerlijke eenheid kon bemoeilijken.

Het concept Führen mit Auftrag bleek lastig voor NVA-militairen. Volgens Werner von Scheven, plaatsvervangend commandant van het Bundeswehrkommando-Ost, rust dit opdrachtgerichte leidinggeven op wederzijds vertrouwen en gedijt het concept het beste in een klimaat waar een vrije omgang met informatie vanzelfsprekend is. Zeven maanden na de hereniging concludeerde hij dat dit geen kwalificaties waren die aangeleerd waren in de NVA Oost-Duitse strijdkrachten en dat dit gebrek aan korpsgeest en kameraadschap nog steeds zichtbaar was bij de voormalige NVA-militairen.[16] Maar het gevaar kwam niet alleen van Oost-Duitse kant. Er kon bij Bundeswehr-militairen laksheid en desinteresse zijn bij het verwezenlijken van de innerlijke eenheid. Zij hoefden zich niet aan te passen, zij waren immers al dat wat Oost-Duitse militairen nog moesten bereiken.

Nieuwe mentale muren

Meerdere onderzoekers concluderen op basis van opinieonderzoek begin jaren negentig onder Oost- en West-Duitse dienstplichtigen dat het onderscheid tussen Oost- en West-Duitsers niet zozeer meer geografisch was, maar een scheidslijn werd voor sociale verschillen, uitgedrukt in scheldwoorden als ‘Ossis’ en ‘Wessis’. Deze verschillen werden groter naarmate de hereniging verder in het verleden lag. De fysieke muur mocht dan weg zijn, nieuwe mentale muren werden opgeworpen, zowel in de Bundeswehr als in de maatschappij.[17]

Kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken tussen 1991 en 1993 tonen aan dat voormalige NVA-militairen die voor langere tijd werden overgenomen door de Bundeswehr wel bereid waren de institutionele waarden van de Bundeswehr in samenhang te brengen met hun individuele waarden, maar ze niet wilden overnemen. Omdat er een hoge aanpassingsdruk was, voortkomend uit de hoge verwachting van de Bundeswehr om institutionele waarden te internaliseren, ontwikkelden oud-NVA militairen een ‘overlevingsstrategie’. Aan de werkwijze van de Bundeswehr pasten zij zich misschien wel aan, maar de waarden van de Bundeswehr, evenals de waarden van de rechtsstaat, werden niet hun persoonlijke waarden, wat wel het doel was van de integratie. Deze overlevingsstrategie vertraagde het internaliseren van de waarden van de Bundeswehr.[18]

In dienst van de partij en ideologisch gedrild helpen NVA-militairen bij het versterken van de Berlijnse Muur in november 1961; na de Wende van 1989 werden voor Oost-Duitse militairen vooral mentale muren opgeworpen. Foto Central Intelligence Agency

Aanpassingsvermogen

Over de aanpassing aan de werkwijze zei een Oost-Duitse dienstplichtige in maart 1992: ‘De officieren die van buiten komen [West-Duitse officieren] proberen krampachtig hun methoden die zij daar geleerd hebben door te drukken, zonder dat hen duidelijk wordt dat dat hier [bij Oost-Duitse dienstplichtigen] niet werkt’.[19] Doordat de verhouding tussen Oost- en West-Duitsers in 1991 en 1992 soms 10:1 was, bestonden de eerste Bundeswehr-eenheden in de voormalige DDR grotendeels uit voormalige NVA-militairen.[20] Een Oost-Duitse militair zei hierover: ‘Ik heb in mijn eenheid niet één Wessi en desondanks verlangen ze van ons hetzelfde als van een vergelijkbare eenheid uit het westen’. Volgens de ondervraagde West-Duitse bataljonscommandanten lukte het de meeste oud-NVA militairen niet om de omschakeling te maken: ‘De meeste (…) soldaten zullen altijd in hun door de NVA ingeprente wereldbeeld blijven hangen. Alle opleiding ten spijt, het totale denken en sociale gedrag is een andere’.[21]

Een onderzoek in 1992 naar opvattingen over de politieke scholing in de Bundeswehr, met als doel het aanleren van de waarden van de Bondsrepubliek, maakte duidelijk dat West-Duitse militairen hier meer waarde aan hechtten dan hun Oost-Duitse collega’s.[22] Dit zou betekenen dat Oost-Duitse militairen de waarden waarop de Bundeswehr was gebaseerd, evenals de waarden van de rechtsstaat, minder belangrijk vonden dan West-Duitse militairen. Ook bij het concept Staatsbürger in Uniform, een belangrijke waarde van de Bundeswehr, drukten West-Duitse militairen in 2002 hun waardering nadrukkelijker uit dan Oost-Duitse soldaten.[23] Het aanpassen aan de werkwijze en het verinnerlijken van waarden bleek in de beginjaren zeer lastig voor Oost-Duitse militairen. Dit was met name het geval voor militairen die eerder in de NVA hadden gediend. Desondanks had een deel van de Oost-Duitsers in 2002 de voor de Bundeswehr belangrijke waarden wel degelijk overgenomen, en wellicht zelfs verinnerlijkt.

Zelfbeeld en beeld van de ‘ander’

Belangrijk voor het vaststellen van de sociale identiteit van Oost- en West-Duitse militairen is hun zelfbeeld en hun beeld van de ‘ander’. Hierbij wordt verondersteld dat de militairen, met het definiëren van de ander, hun eigen collectieve zelfbeeld vormgaven en daarmee ook hun sociale identiteit. Welk beeld hadden Oost- en West-Duitse militairen van elkaar? Accepteerden zij elkaar en gingen zij kameraadschappelijk met elkaar om? En welke eigenschappen dichtten zij de ander toe?

Uit individuele interviews en groepsinterviews onder in Oost-Duitsland gestationeerde militairen blijkt dat het beeld van West-Duitse militairen negatief was. Oost-Duitse militairen hadden het gevoel ‘overwonnen’ te zijn en niet zelden werden West-Duitse officieren als ‘kolonisatoren’ afgeschilderd. Zo werd er gesproken van ‘Besser-Wessis’ omdat West-Duitse militairen zich superieur en neerbuigend zouden gedragen in de omgang.[24] Enquêtes onder dienstplichtigen in Oost-Duitsland laten eenzelfde beeld zien. Een ander heersend beeld was dat West-Duitsers voornamelijk uit zouden zijn geweest op toelages. Dit vooroordeel werd bevestigd door opinieonderzoeken, waarbij Oost-Duitse dienstplichtigen overduidelijk negatiever aankeken tegen West-Duitse militairen dan West-Duitse dienstplichtigen.[25]

In 1992 rapporteerde Alfred Biehle, Wehrbeauftragter van de Bondsdag, dat Oost-Duitse militairen zich in de steek gelaten voelden door West-Duitse militairen.[26] Oost-Duitse dienstplichtigen definieerden hun West-Duitse collega’s overduidelijk als de ‘ander’. Door het aanwijzen van de ander en hen bepaalde eigenschappen toe te dichten, definieerden Oost-Duitsers zich anders dan West-Duitsers. West-Duitse militairen deden dit op hun beurt ook. Zo stelde een West-Duitse dienstplichtige in 1992: ‘Veel Ossis zijn harstikke onzeker. Er zitten onderofficieren (…) tussen die zich door groentjes, met nog maar zes weken dienst, de les laten lezen. Ze zijn bang om tegen hen op te treden. Tijdens mijn basistraining in het Westen lieten de [West-Duitse] onderofficieren zich door helemaal niemand gek maken. Maar wat hier aan voormalige NVA-onderofficieren rondloopt, daar raakt niemand van onder de indruk’.[27]

Met name over voormalige NVA-militairen werd negatief geoordeeld door West-Duitse militairen, en in mindere mate door Oost-Duitse militairen. 66,2 procent van de ondervraagde West-Duitse dienstplichtigen, en een kleine meerderheid van de Oost-Duitse, had moeite met het dienen onder een officier met een NVA-verleden.[28] De vraag is of het definiëren van de ‘ander’ ook terug te zien is in het affiniteitsgevoel van militairen. In 2002 voelde maar ongeveer de helft van de Oost- en West-Duitse militairen zich verbonden met het herenigde Duitsland. Een aanzienlijk deel voelde zich meer verbonden met de eigen regio of Oost- of West-Duitsland. Bij de Oost-Duitse militairen onder de 25 jaar was dit percentage zelfs 35 procent. Oost-Duitse militairen identificeerden zich sterker met Oost-Duitsland dan West-Duitse militairen met West-Duitsland.[29]

Het beeld dat Oost- en West-Duitsers van elkaar hadden in de beginjaren  was overwegend negatief. De ‘ander’ werd continu gedefinieerd, wat bijdroeg aan het collectieve zelfbewustzijn. Maar zelfs in 2002, twaalf jaar na de integratie, was er onder een deel van de militairen nog steeds een sterk, op afkomst gebaseerd, collectief zelfbewustzijn. Volgens Weidenfeld en Korte speelt afkomst een belangrijke rol in sociale identiteit en een deel van de Oost- en West-Duitsers leek overduidelijk over een andere sociale identiteit te beschikken. Deze identiteitsverschillen waren het sterkst aanwezig tussen West-Duitsers en Oost-Duitse militairen met een NVA-verleden en kwamen het meest naar voren door insubordinatie of uitingen van gebrek aan respect. Maar opvallend is dat ook Oost-Duitse militairen hun collega’s met een NVA-verleden anders definieerden en niet zagen als één van hen. Dit zou voort kunnen komen uit het negatieve beeld dat een groot deel van Oost-Duitse bevolking tijdens en na het DDR-tijdperk had van de NVA, en met name van de officieren.

Succes van de integratie

Hoe oordeelden militairen over het succes van de integratie? Problematisch was de grote groep voormalige NVA-militairen aan het begin van de integratie. Onderofficieren hadden in de Bundeswehr meer verantwoordelijkheid en vervulden heel andere taken dan in de NVA. Onderofficieren gelden als vakmensen met autoriteit, maar tijdens interviews kwam een compleet ander beeld naar voren. Zo zei een dienstplichtige: ‘Ik heb meegemaakt dat een Wessi-onderofficier een luitenant uit de NVA compleet verrot schold. Deze liet dit toe omdat hij bang was eruit gegooid te worden’. Bevelen werden zonder gevolgen genegeerd en discipline en orde waren ver te zoeken. Over het algemeen werd geconstateerd dat de vakkennis van onderofficieren uit de voormalige NVA gebrekkig was en dat het hen aan doorzettingsvermogen ontbrak. Desondanks werd hen dit niet persoonlijk aangerekend maar werd de oorzaak veel meer bij de ontoereikende Bundeswehr-opleiding gelegd.

Theodor Hoffmann Foto Wouter van Straten

Admiraal Theodor Hoffmann (links), minister van Defensie van de DDR van 18 november 1989-18 maart 1990, tijdens een spreekbeurt voor een groep Nederlandse cadetten en adelborsten in Berlijn in 2007. Hoffmann rechtvaardigde hierin zijn diensttijd in de Oost-Duitse Volksmarine. Rechts van hem een functionaris van de Gesellschaft zur Rechtlichen und Humanitären Unterstützung, een organisatie die rechtsbijstand en financiële hulp bood aan voormalige NVA-militairen tegen wie na de hereniging aanklachten werden ingediend. Foto Wouter van Straten

Wat de integratie verder bemoeilijkte was de houding van leidinggevenden met een NVA-verleden en hoe zij behandeld werden door de lagere rangen.[30] De leidinggevenden waren niet zeker van hun baan, wat leidde tot frustratie en angst om op te treden.[31] De conflictontwijkende houding van officieren uit de voormalige NVA kwam vooral in de omgang met West-Duitse militairen naar voren. De oorzaak was dat Oost-Duitse militairen het idee hadden dat een langer verblijf bij de Bundeswehr, evenals hun beroepscarrière buiten de Bundeswehr, afhing van hoeveel zij konden slikken. Het gevolg was dat hier veelvuldig misbruik van werd gemaakt.[32]

Het is duidelijk dat de integratie in de ogen van de militairen geen overweldigend succes was. Er waren veel problemen met voormalige NVA-militairen en hun aanwezigheid lokte voortdurend negatieve reacties uit. Dit zou ook een verklaring kunnen zijn voor het lage aantal NVA-militairen dat na de jaren negentig nog in de Bundeswehr diende. Naast het feit dat NVA-militairen na verloop van tijd met pensioen gingen of werden ontslagen omdat ze zich niet genoeg konden aanpassen, hielden ze het wellicht ook zelf voor gezien. Zoals een militair zei over voormalige NVA-militairen in de Bundeswehr: ‘Je verleden kun je niet uitwissen. Ze zullen zich altijd moeten rechtvaardigen. Ze zullen altijd de Ossi blijven die zich rechtvaardigen moet!’.[33] Het beeld van de integratie lijkt verbeterd te zijn aan het eind van de jaren negentig, maar dit zou ingegeven kunnen zijn door het extreem lage aantal nog dienende oud-NVA militairen. Daardoor is het de vraag of de ondervraagden het succes van de integratie nog realistisch konden inschatten.

Gelijkheid

De ongelijke betaling tussen Oost- en West-Duitse militairen had een grote impact, met name op het gedrag van voormalige NVA-militairen.[34] Maar de beëindiging van die betalingsongelijkheid zou het ‘anders zijn’ van de voormalige NVA-militair niet snel oplossen, was de gedachte onder een deel van de militairen. Het betalingsvraagstuk hield niet alleen voormalige NVA-militairen bezig, maar speelde bij alle Oost-Duitsers een rol. Het was ook iets waar in de regel niet met West-Duitse militairen over werd gesproken.[35] Frustraties over de ongelijke betaling werden geuit in onbegrip jegens West-Duitse militairen in Oost-Duitsland. Inkomensverschillen zorgden voor sociale verschillen en groepsvorming.

Daarnaast was er onrust over ongelijke behandeling in het algemeen. De tussen 1991 en 1992 ondervraagde bataljonscommandanten waren van mening dat Oost-Duitse onderofficieren kwalitatief minder waren dan hun West-Duitse collega’s, soms zelfs aanzienlijk minder. Een West-Duitse bataljonscommandant zei hierover: ‘Het zal niet toegegeven worden (…), maar er was overduidelijk een quota voor voormalige NVA-onderofficieren, alleen maar om te laten zien dat de ‘Armee der Einheit’ geen lege woorden zijn… Lagere prestaties moeten op de koop toegenomen worden. Door (…) verdere training zouden deze onderofficieren naar verloop van tijd op dezelfde hoogte moeten komen als hun West-Duitse kameraden’.[36] Gevraagd of afkomst een rol speelde in hun beroepsgebied, antwoordde in 2002 een derde van de Oost-Duitse militairen en meer dan een vijfde van de West-Duitse militairen bevestigend. Negatief waren Oost-Duitse militairen in 2002 over gelijke rechten in de Bundeswehr. Bij militairen boven de 25 jaar vond 71 procent van de West-Duitse en 52 procent van de Oost-Duitse militairen dat er sprake was van gelijke rechten.[37] Dit verschil is te verklaren omdat in deze groep de voormalige NVA-militairen zaten.

Conclusie

Om te integreren in de Bundeswehr moesten voormalige NVA-militairen ‘van ver komen’. Ze groeiden op in een communistische maatschappij en waren deels ideologisch gevormd door een krijgsmacht die in dienst stond van de SED en elk moment ten strijde kon trekken tegen zijn ideologische vijanden. Dat deze ideologische vijanden vervolgens collega’s werden was veel gevraagd, misschien zelfs te veel. Want in plaats van dat beide partijen elkaar de hand reikten en in het midden uitkwamen, waren het alleen de NVA-militairen die zich aan moesten passen aan een bestaande structuur en werkwijze die voor hun collega’s uit het Westen al volkomen vanzelfsprekend was.

Er stond veel druk op de integratie van NVA-militairen in de Bundeswehr. Het was van politiek belang dat de integratie goed verliep. Falen was immers geen optie; de hereniging was een feit en er was geen weg meer terug. Beleidsbepalers, hoge militairen en de Bundeswehr voelden deze druk en wilden zo snel mogelijk resultaten kunnen presenteren. Het in 1993 geïntroduceerde narratief van de Armee der Einheit was voor de bühne. Het moest burgers geruststellen dat de integratie van NVA-militairen succesvol was verlopen en dat er voor alle Duitsers, ongeacht afkomst en verleden, plek was in de Bundeswehr. Het was een begrijpelijke boodschap, die iedereen ook graag wilde horen. Het eenheidsstreven, de uiterlijke eenheid van de Bundeswehr en een overlevingsstrategie bij oud-NVA militairen zorgden ervoor dat er aan de oppervlakte weinig aan de hand leek. Oost- en West-Duitse militairen werkten samen zoals dat van hen verlangd werd. De realiteit is echter dat de Bundeswehr geen innerlijke eenheid was. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek aan de hand van vier criteria toont aan dat er grote verschillen waren in sociale identiteit, gevoelens van gelijkheid, aanpassingsvermogen en verinnerlijking van waarden. Een ‘Leger van de eenheid’ was de Bundeswehr volgens een groot deel van de militairen niet. Iets meer dan dertig jaar na de hereniging blijkt dat integreren met de vijand toch lastiger was dan de Duitse politieke en militaire leiding het in de jaren negentig deed voorkomen.

 

* Jimmy Horjus is student aan de Universität Potsdam en University College Dublin in het dubbele masterprogramma International War Studies. Daarnaast volgt hij een stage bij het Zentrum für Militärgeschichte und Sozialwissenschaften der Bundeswehr (ZMSBw) en doet onderzoek naar de rol van de Nederlandse politiek en krijgsmacht in het voorkomen van een Duitse inval tussen 1897 en 1914. Dit artikel is voortgekomen uit de afstudeerscriptie Integreren met de vijand, begeleid door dr. Sipke de Hoop.

[1] Zie: http://www.bundespraesident.de/SharedDocs/Reden/DE/Richard-von-Weizsaecker/Reden/1990/10/19901003_Rede.html;

https://www.kas.de/c/document_library/get_file?uuid=cfc5fc4a-8987-0a7f-c521-1e34f45c7155&groupId=252038;

https://www.das-parlament.de/2015/36_37/themenausgaben/-/386336.

[2] Nina Leonhard, Integration und Gedächtnis. NVA-Offiziere im vereinigten Deutschland (Keulen, Halem, 2017) 146-147.

[3] Harald Kujat, ‘Integration gelungen. Zehn Jahre Armee der Deutschen Einheit’, in: Truppenpraxis/Wehrausbildung 44 (2000) 628.

[4] Georg-Maria Meyer, Soziale Deutungsmuster von Bataillonskommandeuren. Ein Beitrag zum professionellen Selbstverständnis einer militärischen Elite (Wiesbaden, Opladen, 1992) 11-16.

[5] Werner Weidenfeld en Karl-Rudolf Korte, Die Deutschen. Profil einer Nation (Stuttgart, Klett-Cotta, 1991) 179.

[6] Hartmut Zimmerman, Horst Ulrich, Michael Fehlauer, DDR Handbuch, Band 2 (Keulen, Verlag Wissenschaft und Politik, 1985) 981; Thorsten Müller, Die Wehrverfassung des Dritten Reiches und der DDR. Ein Vergleich der rechtlichen Strukturen totalitärer Herrschaft (Frankfurt am Main, Internationaler Verlag der Wissenschaften, 1998) 148; Marco Metzler, Nationale Volksarmee. Militärpolitik und politisches Militär in Sozialistischer Verteidigungskoalition 1955/56 bis 1989/90 (Baden-Baden, Nomos Verlagsgesellschaft, 2012) 222-225, 261-263; M. Rogg, Armee des Volkes? Militär und Gesellschaft in der DDR (Berlijn, Ch. Links Verlag, 2008) 100.

[7] Rüdiger Volk en Torsten Squarr, ‘Zum inneren Zustand der NVA’, in: Dieter Farwick, Ein Staat. Eine Armee. Von der NVA zur Bundeswehr (Frankfurt am Main/Bonn, Report Verlag, 1992) 258; Dieter Farwick (red.), Ein Staat. Eine Armee, 304.

[8] Claus von Rosen, ‘Staatsbürger in Uniform in Baudissins Konzeption Innere Führung’, in: Paul Klein en Sven Bernhard Gareis, Handbuch Militär und Sozialwissenschaft (Wiesbaden, VS Verlag für Sozialwissenschaften, 2006) 172.

[9] Willi Weiskirch, ‘Staatsbürger in Uniform’, in: Bruno Thoß (red.), Vom Kalten Krieg zur deutschen Einheit. Analysen und Zeitzeugenberichte zur deutschen Militärgeschichte 1945 bis 1995, (München, De Gruyter Oldenbourg, 1995) 278; Wolf Graf von Baudissin, Soldat für den Frieden. Entwürfe für eine zeitgemäße Bundeswehr (München, Verlag Piper, 1969) 201.

[10] Reinhold Robbe en Dierk Spreen, ‘Integration der NVA als Erfolgsmodell?’, in: Uwe Hartmann en Claus von Rosen (red.), Jahrbuch Innere Führung 2018. Innere Führung zwischen Aufbruch, Abbau und Abschaffung: Neues denken, Mitgestaltung fördern, Alternativen wagen (Berlijn, Carola Hartmann Miles-Verlag, 2018) 125-126.

[11] Volk en Squarr, ‘Zum inneren Zustand der NVA’, 250-252.

[12] Rudolf J. Schlaffer en Marina Sandig, Bundeswehr 1955-2015: Sicherheitspolitik und Streitkräfte in der Demokratie. Analysen, Bilder und Übersichten (Freiburg, Rombach Verlag, 2015) 71; Detlef Bald, Militär und Gesellschaft, 1945-1990: Die Bundeswehr der Bonner Republik (Baden-Baden, Nomos, 1994) 8.

[13] Günther Glaser, ‘Spezielle Feindproblematik von Armeeangehörigen der NVA’, in: Hans Ehlert en Matthias Rogg (red.), Militär, Staat und Gesellschaft in der DDR. Forschungsfelder, Ergebnisse, Perspektiven (Berlin, Ch. Links Verlag, 2004) 465.

[14] Aurel Croissant en David Kühn, Militär und zivile Politik (Berlijn, De Gruyter Oldenbourg, 2011) 89; Dirk Sieg, Armee der Einheit (Bonn, Bundesministerium der Verteidigung, 2000) 15; Volker Koop, ‘Ende und Erbe der NVA – ein langer Weg zur ‘Armee der Einheit?’, in: Militärgeschichte 3 (2009) 15; Nina Leonhard, ‘Die Soldaten der NVA und die ‘Armee der Einheit’: Hintergründe, Probleme, Leistungen‘, in: Klaus Bremm, Hans Mack en Martin Rink (red.), Entschieden für den Frieden: 50 Jahre Bundeswehr, 1955 bis 2005 (Freiburg, Rombag Verlag, 2005) 463; Zie ook: ‘https://www.das-parlament.de/2015/36_37/themenausgaben/-/386336.

[15] Jörg Schönbohm, Zwei Armeen und ein Vaterland. Das Ende der Nationalen Volksarmee (München, Siedler Verlag, 1992) 51.

[16] Brief van 15 mei 1991 van Werner von Scheven, bevelhebber van het Korps/Territorialkommando- Ost (TKO) aan zijn officieren. Privéarchief van luitenant-kolonel G. Plätz. W. von Scheven, ‘Die Bundeswehr und der Aufbau Ost’, in: B. Thoß (red.), Vom Kalten Krieg zur deutschen Einheit. Analysen und Zeitzeugenberichte der deutschen Militärgeschichte 1945 bis 1995 (München, De Gruyter Oldenbourg, 1995) 487.

[17] Paul Klein, Ekkehard Lippert, Georg-Maria Meyer en Sabine Collmer, Einheit auf Befehl? Wehrpflichtige und der deutsche Einigungsprozeß (Wiesbaden, Westdeutscher Verlag, 1994) 40, 43-45, 144, 163-164.

[18] Frithjof Knabe, Unter der Flagge des Gegners. Wertewandel im Umbruch in den Streitkräften – Von der Nationalen Volksarmee zur Bundeswehr (Wiesbaden, Westdeutscher Verlag, 1994) 70, 82, 186-187.

[19] Sabine Collmer en Georg-Maria Meyer, Früher ‘zur Fahne’, heute ‘zum Bund’. Soziale Deutungsmuster von wehrpflichtigen Soldaten aus den neuen Bundesländern (München, SOWI-Arbeitspapier, 1992) 8.

[20] Sabine Collmer en Georg-Maria Meyer, Kolonisierung oder Integration? Bundeswehr und deutsche Einheit. Eine Bestandsaufnahme (Wiesbaden, Westdeutscher Verlag, 1993) 144, 146-147.

[21] Collmer en Meyer, Kolonisierung, 70-71, 144, 146-147.

[22] Klein e.a., Einheit auf Befehl?, 135 en 137.

[23] Nina Leonhard, Die Bundeswehr und die ‘innere Einheit’: Einstellungen von ost- und westdeutschen Soldaten im Vergleich (Strausberg, Sozialwissenschaftliches Institut der Bundeswehr, 2004) 33.

[24] Collmer en Meyer, Kolonisierung, 69 en 70.

[25] Klein e.a., Einheit auf Befehl?, 162.

[26] Unterrichtung durch den Wehrbeauftragten. Jahresbericht 1992 (Berlijn, Deutscher Bundestag, 1993) 8.

[27] Collmer en Meyer, Früher ‘zur Fahne’, 9 en 10.

[28] Collmer en Meyer, Kolonisierung, 149.

[29] Leonhard, Die Bundeswehr und die ‘innere Einheit’, 20.

[30] Collmer en Meyer, Früher ‘zur Fahne’, 10 en 11.

[31] Collmer en Meyer, Kolonisierung, 66.

[32] Collmer en Meyer, Früher ‘zur Fahne’, 10; Collmer en Meyer, Kolonisierung, 71 en 72.

[33] Collmer en Meyer, Kolonisierung, 73.

[34] Collmer en Meyer, Früher ‘zur Fahne’, 11.

[35] Collmer en Meyer, Kolonisierung, 73; Collmer en Meyer, Früher ‘zur Fahne’, 12.

[36] Collmer en Meyer, Kolonisierung, 143.

[37] Leonhard, Die Bundeswehr und die ‘innere Einheit’, 18 en 19.

Over de auteur(s)

J.S. Horjus BA

Jimmy Horjus is student aan de Universität Potsdam en University College Dublin in het dubbele masterprogramma International War Studies. Daarnaast volgt hij een stage bij het Zentrum für Militärgeschichte und Sozialwissenschaften der Bundeswehr (ZMSBw) en doet onderzoek naar de rol van de Nederlandse politiek en krijgsmacht in het voorkomen van een Duitse inval tussen 1897 en 1914.