Rusland bedreigt by proxy Oekraïne, na zich meester te hebben gemaakt van de Krim. In het Midden-Oosten staat IS op als een duvel uit een doosje en vliegen Israël en de Palestijnen elkaar voor de zoveelste keer in de haren. In de Hoorn van Afrika wordt de fragiele stabiliteit bedreigd door extremistische facties en ebola. In Zuidoost-Azië is een heuse wapenwedloop aan de gang, waarbij China, India en een aantal kleinere spelers elkaar naar de kroon steken. En in Europa? Behalve het gerommel aan de grenzen van de Europese Unie en de NAVO lijkt de discussie zich daar te concentreren hoe de economische crisis te boven te komen, de verwachte schade van de sancties tegen Rusland te pareren en hoe met soft power het hoofd te bieden aan geopolitieke aspiraties van deze en gene zonder een militaire terugvaloptie te hebben.
Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland hebben, evenals Nederland en België, forse bezuinigingen op defensie afgekondigd. Deze bezuinigingen worden ingegeven door nationaal-politieke argumenten. De financieringsbehoefte van de nationale overheden legt een zware last op de economie en daarmee op het welvaartspeil van de bevolking. De collectieve uitgaven moeten dus omlaag. En dan zeker die collectieve uitgaven waarvan geen aanwijsbaar direct economisch nut aantoonbaar lijkt.
Het probleem met deze nationale oriëntaties is dat ze de respectievelijke bewindvoerders ontslaan van een scherpe blik op het grote geheel, het collectief. Het is binnenlands-politiek relatief risicoloos uit te leggen dat het met die uitgaven wel wat minder kan, zeker als er geen tot de tanden bewapende agressor aan de landsgrens staat. Daar zit hem de kneep. Omdat de kiezer zich uitsluitend economisch bedreigd voelt, maar niet fysiek (tenminste niet nationaal) en politici in heel Europa stelselmatig lijken te verzuimen uit te leggen wat de noodzaak van een militaire schraging van soft power vermag, is diezelfde kiezer er niet voor geporteerd individueel offers te brengen voor iets waar het nut allerminst van vaststaat.
Vergelijk het met de brandweer. Het niveau van brandveiligheid in de meeste Europese landen is zodanig dat de brandweer in hoofdzaak met andere opgedragen taken dan brand blussen bezig is. Daarop is de omvang van de brandweer dan ook afgestemd. De financiering van de Nederlandse brandweer is een zaak van gemeenten, die via een omslagstelsel de regionale brandweer in stand houden – de burger ziet niet gemakkelijk wat de brandweer kost. Als een korps overbelast raakt door een samenloop van calamiteiten (denk aan ‘Moerdijk’) is er voldoende capaciteit om vanuit andere regio’s bij te springen. Omdat brandweerkorpsen min of meer gestandaardiseerd zijn uitgerust kan dat ook zonder al te veel problemen. De korpsen zijn interoperabel. En zijn ze dat niet, dan komt de Rijksoverheid met wetgeving om het af te dwingen.
Omdat defensie een nationale zaak is en de NAVO weliswaar zaken voorschrijft maar die niet af kan dwingen, blijft de bijdrage van de afzonderlijke lidstaten onderworpen aan wat nationaal gepast gevonden wordt. Ieder land maakt zijn eigen dreigingsanalyse, of niet. Ieder land gebruikt die dreigingsanalyse om zijn krijgsmacht te structureren, of niet. Ieder land heeft zijn eigen mores voor het financieren van zijn krijgsmacht, waarbij het ene land van de langetermijnplanning is, en het andere niet.
In een wereld waar landen en economieën sterk met elkaar verweven zijn is een dergelijk beleid zeer risicovol. Dat risico neemt toe als internationale afspraken met tranen in de ogen beleden worden, maar op nationaal niveau min of meer met schouderophalend tegemoet getreden worden, het papier niet waard zijn waarop ze geschreven zijn. Dat biedt de andere partners alle ruimte om er op dezelfde wijze mee om te gaan. Men wordt pas ter verantwoording geroepen als het fout is gegaan.
Rond het neerhalen van de MH-17 en de humanitaire situatie van de Yezidi’s in Irak werden vanuit het Nederlandse publiek suggesties gedaan om militair in te grijpen. Vanuit regering en Defensie is daar relativerend op gereageerd en is het niet gekomen tot een expeditionaire inzet van militaire middelen, tenminste niet onder toepassing van geweld of dreiging daarmee. Dat paste uitstekend in de internationaal-politieke context.
De vraag is wat er gebeurt als die context een paar graden donkerder, dreigender of misschien zelfs manifester is, ergo de Russen in Litouwen of IS-militanten in Turkije staan. Hebben we dan binnen de NAVO en/of de EU de middelen om daar het hoofd aan te bieden? De geschiedenis leert dat dreigen op de lange termijn alleen een werkzame strategie is als die dreiging zich kan materialiseren: er komt een dag dat er een (militaire) daad gesteld en een tijd volgehouden moet worden. Alleen dan is een dreigement geen loze belofte.
Hadden we maar...