Het Witte Huis weigert excuses aan te bieden voor de recentste sneer aan het adres van de terminaal zieke senator John McCain. Die verklaarde tegen een benoeming te zijn van Gina Haspel als nieuwe CIA-directeur. Waarop een Witte Huis-medewerkster de ‘kwinkslag’ maakte: ‘Wat McCain ervan vindt doet er niet toe, want hij gaat toch dood.’
Sommigen vinden dat de ‘grap’ een nieuwe toon in het Witte Huis illustreerde: wie het met het team van president Trump oneens is, verliest zijn recht op respect. Trumps verkiezingscampagne was gebaseerd op het concept dat politici te politiek zijn, maar dat met Trump in het Witte Huis eindelijk weer gezegd zou mogen worden wat iedereen tot dan alleen maar durfde te denken. Inmiddels zien we dat het Trump-team het doen waaien van een frisse wind verwart met beledigen en koeioneren. Eindelijk mag gezegd worden dat de echtgenote van je politieke tegenstander lelijk is, dat moslims uit God’s Own Country geweerd zouden moeten worden en dat schoolkinderen die neergeschoten worden het aan zichzelf te wijten hebben, want zo ís het toch gewoon?
De president intussen weigert racisme, xenofobie en rechts-extremisme van zijn achterban te veroordelen, want wie is híj om te bepalen wie er in Charlottesville gelijk of ongelijk had? De gewone man kan dat heel goed zelf bepalen. Eindelijk mag híj het zeggen en het Witte Huis dekt hem in de rug. Wie dat niet bevalt, is onderdeel van de elites die de gewone man monddood willen maken.
In 1968 was Trump 21 jaar oud en onder zijn dienstplicht voor Vietnam uitgekropen. Hij werkte voor zijn vader in het onroerend goed, had (omgerekend) al 1,4 miljoen dollar op de bank en genoot in New York van restaurants en blondines. Twaalfduizend kilometer verderop teerde McCain weg in een Vietnamese gevangeniscel; zijn vliegtuig was uit de lucht geschoten, zo’n beetje al zijn botten waren gebroken en hij werd gemarteld. Zijn krijgsgevangenschap zou vijf jaar duren. Terwijl McCain overleefde op water met stukjes pompoen, dysenterie opliep en in zijn eenzame opsluiting zichzelf opnieuw moest leren lopen, sloot Trump deals, reed feestelijk rond in limousines en dronk champagne in de legendarische Le Club.
In 1973 mocht McCain terug naar de VS, fysiek gebroken, maar met een Silver Star, een Bronze Star, een Purple Heart en het Distinguished Flying Cross. Datzelfde jaar stond Trump voor de rechter in New York. Hij was behalve projectontwikkelaar inmiddels ook huisjesmelker en was aangeklaagd voor overtreding van de Fair Housing Act, want hij weigerde te verhuren aan Afro-Amerikanen, Latino’s en mensen in de bijstand.
Een journalist kwam tijdens het Witte Huis-vragenuurtje nog even terug op de ‘grap’ over McCain: waarom weigerde Trump de medewerkster te veroordelen die had gezegd dat de mening van McCain niet telt omdat hij toch dood gaat? Zei dat iets over de toon in het Witte Huis onder Trump?
Trumps woordvoerster Sarah Huckabee Sanders antwoordde dat er geen sprake is van een toon. ‘In alles wat we zeggen tonen we respect voor álle Amerikanen’, zei ze.
In 2015 maakte Trump in een interview McCains oorlogslauweren belachelijk: ‘Hij ís geen oorlogsheld. Hij was een oorlogsheld omdat hij gevangen werd. Ik hou van mensen die níet gevangen werden’, zei hij.
McCain excuses aanbieden? Geen haar op Trumps hoofd! ‘Ik kreeg daarna van iedereen in de studio een totale staande ovatie’, zei hij. En niemand had zich beledigd gevoeld. Behalve dan McCain en elites die vinden dat de senator respect verdient. Maar wat die ervan vinden, doet er niet toe. Hun beurt is voorbij.