De morele vorming in de Bundeswehr kent drie, met elkaar samenhangende concepten: Staatsbürger in Uniform, Innere Führung en Lebenskundlicher Unterricht. Het is van belang om de bedrijfsfilosofie van de Bundeswehr te kennen, want alle gevechtsbrigades van de Nederlandse landmacht vallen onder een Duitse divisie en ook DOSCO zoekt nauwere samenwerking met de Duitse tegenhangers. Dat betekent dat de Nederlandse landmacht met bepaalde verwachtingen en cultuur benaderd wordt door een hoger (Duits) niveau. Het is dan goed om die te kennen, erop in te spelen, en Nederlandse militairen ermee vertrouwd te maken. De samenwerking tussen Heer en landmacht zal erdoor kunnen verbeteren, denk hierbij alleen al aan interoperability.

Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de Bundeswehr een – in Europees opzicht – unieke bedrijfsfilosofie. Deze filosofie is uniek vanwege een inhoudelijk sterke morele invulling en bijbehorende hoge eisen aan Duitse militairen, vanwege de verbondenheid met concrete leiderschapspraktijken, en omdat het de bedoeling is hiermee de Bundeswehr ingebed te houden in de Duitse (en Europese) samenleving en politiek. Dit moest voorkomen dat het Duitse leger ooit nog misbruikt zou worden door een regime zoals dat van het Derde Rijk. De Duitse morele vorming kent drie, met elkaar samenhangende concepten. Dat is ten eerste het concept Staatsbürger in Uniform. Letterlijk betekent dit dat burgers een uniform dragen (als ze militair worden), maar figuurlijk klinkt er een hele set aan waarden en verwachtingen in door. Het tweede concept is Innere Führung en dit staat centraal in de filosofie van de Bundeswehr. Het wordt vaak beschouwd als een leiderschapsfilosofie, maar het is veel breder dan dat. Het derde concept is Lebenskundlicher Unterricht, wat het gedachtegoed van de Innere Führung in een vormingsaanbod omzet.

Eedaflegging in Berlijn op 20 juli 2024, de Tag des deutschen Widerstandes: voor Nederlandse militairen is het belangrijk om de bedrijfsfilosofie van de Bundeswehr te kennen. Foto Bundeswehr, Tom Twardy

Het is van belang om deze bedrijfsfilosofie te kennen, want alle Nederlandse gevechtsbrigades van de landmacht vallen onder een Duitse divisie en ook DOSCO zoekt een nauwere samenwerking met de Duitse counterparts. Dat betekent dat de Nederlandse landmacht met bepaalde verwachtingen en cultuur benaderd wordt door een hoger (Duits) niveau. Het is dan goed om die te kennen, erop in te spelen, en de Nederlandse militairen er mee vertrouwd te maken. De samenwerking tussen Heer en landmacht zal erdoor kunnen verbeteren (interoperability). Het hierna volgende is een ideaalplaatje. In de praktijk zal niet elke militair zal zich er even sterk voor interesseren of zich erdoor laten aanspreken. In het eerste deel zal de voorgeschiedenis geschetst worden. Daarna volgen drie delen waarin een van de concepten besproken wordt. Deze concepten zijn niet onomstreden, zoals we in de conclusie kunnen zien. Het Duitse model is sterk verbonden met de naoorlogse Bondsrepubliek, en de Nederlandse politieke, culturele, maatschappelijke en levensbeschouwelijke ontwikkeling is een andere geweest. De twee modellen zijn daarom niet zo makkelijk in een andere context toe te passen of in elkaar te schuiven.

Himmeroder Denkschrift

Van 5 tot 8 oktober 1950 verzamelde zich in klooster Himmerod in de Duitse Eifel een militaire commissie. Een jaar daarvoor was de Bondsrepubliek Duitsland opgericht en het was de vooruitziende blik van Bondskanselier Konrad Adenauer dat hij ook dacht aan nieuwe kaders voor de toekomstige krijgsmacht.[1] De internationale context speelde daarbij een grote rol. De geallieerde alliantie die Europa en Azië had bevrijd viel na de oorlog snel uiteen in een westelijk (liberaal-kapitalistisch) en een oostelijk (communistisch) blok. De BRD lag in de westelijke invloedssfeer en kreeg daarmee, als potentiële frontstaat, een belangrijke rol in de verdediging van het Westblok. De sterk anticommunistische regering-Adenauer wilde ook militair een bijdrage leveren aan de vrijheid van Europa en de integratie in het westelijk bondgenootschap, wat gezien werd als middel om de langetermijndoelen van haar politiek te realiseren: een soeverein en verenigd Duitsland. De Korea-oorlog die in 1950 uitbrak gaf de doorbraak voor de plannen voor herbewapening van West-Duitsland.[2] Behalve de naoorlogse liberaal-democratische politieke context was er nog een reden om een aantal zaken geheel anders aan te pakken. De Reichswehr, de legermacht van de Weimar-republiek, stond los van de maatschappij en van de politiek. Het militaire standsbewustzijn, overgenomen uit het Pruisisch-Duitse keizerrijk, bleef na de Eerste Wereldoorlog intact: militairen waren de elite van de samenleving, van de staat. Het verlies van de oorlog frustreerde de legerleiding en vergrootte hun wantrouwen in de democratische republiek. Omdat het militairen verboden was om te stemmen en in politieke organisaties actief te zijn, konden ze ook geen democratisch-politieke ervaring opdoen, wat in het totalitaire Derde Rijk fataal bleek te zijn voor hun weerstandsvermogen tegen het regime.[3]

Het Himmeroder Denkschrift (Verklaring van Himmerod)[4], over de ‘opstelling van een Duits contingent in een supranationale krijgsmacht’ – er werd toen al nagedacht over een Europees leger – bevat behalve een strategische visie ook een inhoudelijk-ethische oriëntatie. Twee componenten komen in dat laatste naar voren.  Ten eerste een politieke. De Duitse soldaat moest verbonden worden met het Duitse volk, waarbij de Europese gedachte benadrukt moest worden. De erkenning van Europa en de democratische staat moest ook in de diensteed worden opgenomen (dat van Europa staat overigens niet in de huidige eed), die moest worden afgelegd op de Bondspresident en op de grondwet. Deze politieke component heeft nog twee interessante uitwerkingen. Allereerst werd het militairen uitdrukkelijk toegestaan een bevel te weigeren als duidelijk is dat het tot een misdaad tegen de menselijkheid leidt, of tegen het volkenrecht, humanitair oorlogsrecht, of andere rechtsprincipes ingaat. Verder werd er van uitgegaan dat als het Duitse volk weer vrij (soeverein) en gelijk onder de natiën zou zijn, dat het volk deze waarden zou gaan waarderen en dat de Duitsers het de moeite waard zouden vinden die waarden te verdedigen. Deze beknopte formulering van de verbinding tussen maatschappelijke, politieke en militaire waarden zou later verder uitgewerkt worden.

Politiek onderricht aan de Schule für Innere Führung in Koblenz (1977), bedoeld om militairen van de Bundeswehr te ontwikkelen tot betrokken staatsburger en Europees soldaat. Picture Alliance/SZ Photo, Manfred Vollmer

De tweede component van de inhoudelijk-ethische oriëntatie is de vorming van de militairen. Deze ‘karaktervorming en opvoeding’ werd net zo belangrijk geacht als de opleiding. De Duitse soldaat moest vrijheid (in de zin van soevereiniteit, zelfbestemming) en sociale gerechtigheid verdedigen. Zowel de individuele militair als de Bundeswehr als geheel zouden uit innerlijke overtuiging met de democratische staatsvorm en levenshouding moeten instemmen. Deze houding zou Europees moeten worden beleefd: waarden als vrijheid, gerechtigheid, democratie en mensenrechten zijn Europese waarden waar Duitsland voor in wil staan, dus met het verdedigen van die waarden in Europees verband worden ‘auch die deutsche Heimat und Familie verteidigt’, en omgekeerd. De militair zou gevormd moeten worden in de Europese geschiedenis en ingeleid moeten worden in actuele politieke, sociale en economische vraagstukken, om hem te ontwikkelen tot een betrokken staatsburger en Europees soldaat. Tegelijkertijd moest door deze vorming een innerlijke resistentie worden ontwikkeld tegen een ontwrichting door ondemocratische tendensen. Men wilde de militairen terugplaatsen in de samenleving, als gewone burgers, maar het is duidelijk dat ze met deze idealen aan hoge – democratische en Europese – normen moesten voldoen.

Na de Tweede Wereldoorlog wilde men het in Duitsland dus totaal anders doen, maar het moest ook anders, want de nederlaag was totaal en de demilitarisering was grondig. Wat zouden voor de Bundeswehr andere accenten worden?[5] Ten eerste wilde men een interne en externe cultuur van gesprek en discussie. In de krijgsmacht zelf konden verschillende meningen aan bod komen en naast elkaar bestaan, naar buiten toe moesten militairen en de krijgsmacht altijd kunnen uitleggen wat ze waarom doen. Ten tweede werd er kritisch gekeken naar de traditie: op de Wehrmacht kon men zich niet beroepen, maar wat waren dan binnen de democratische legitimiteit wel gedenkwaardige personen, veldslagen en plaatsen en welke symbolen konden worden gebruikt? Ten derde werd het primaat van het geweten ingevoerd: militairen dienen zelf te (kunnen) onderzoeken of de bevelen die ze krijgen overeenstemmen met (hun eigen) politieke en maatschappelijke waarden en normen en het volkenrecht, en die bevelen desnoods weigeren. Ten vierde kwam er ook een andere leiderschapscultuur: de soldaten moesten meegenomen worden in de doelen en besluitvorming en zo mede verantwoordelijk worden gemaakt voor het bereiken van de doelen (het zogeheten Führen mit Auftrag), daarnaast moesten ze menswaardig behandeld worden. In de huidige tijd wordt interculturele competentie aan de veranderingen toegevoegd: in een toenemend pluriforme samenleving, die ook in de Bundeswehr tot uiting komt, met groeiende internationale samenwerking en buitenlandse inzet, is het van belang dat militairen zich in kunnen leven in andere culturen, normen en waarden en daarmee kunnen omgaan.[6]

Staatsbürger in Uniform

Het eerste concept is Staatsbürger in Uniform. Dit beschrijft het mensbeeld dat aan de morele vorming ten grondslag ligt. Aan dit concept zijn drie elementen te onderscheiden.[7] Allereerst de ‘vrije en autonome persoonlijkheid als uitdrukkingsvorm van het mensbeeld’. Dit refereert direct aan artikel 1 van de Duitse grondwet, de beroemde zin ‘Die Würde des Menschen ist unantastbar’. Het betekent dat door het dienstnemen in de Bundeswehr de mensenrechten geenszins worden ingeperkt en zelfs centraal dienen te staan, bevorderd en beschermd dienen te worden. Het tweede element is ‘Het door waarden geleide bewustzijn van staatsburgerschap, dat oproept tot medeverantwoordelijkheid’. In het Duits is het een mooie volzin, maar het betekent dat iedere militair in eerste instantie Duits staatsburger is (en dus geen ‘nukubu’ zoals in Nederland wel wordt gezegd) en medeverantwoordelijk is voor het welzijn van de staat.[8] En dat niet alleen in zijn werk als militair, maar ook als lid van de samenleving, in verenigingen en organisaties, wat moet worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Dan is er nog het derde element, ‘De bereidheid en de vaardigheid om deze staat en de vrije wijze van leven waar nodig met het eigen leven te beschermen en te verdedigen’. Hier wordt een beroep gedaan op de specifieke militaire roeping, als resultaat van de verinnerlijking van de waarden van vrijheid, democratie en mensenrechten.

Aan het begrip Staatsbürger in Uniform zit ook nog een ander aspect dat het noemen waard is.[9] Militairen zijn deel van de uitvoerende macht, en kunnen met (ultiem) geweld de doelen van de staat doorzetten of beschermen. Ze zijn dan niet alleen burger in uniform, maar ook staatsdienaar en ambtenaar in uniform. Ook vanuit dat opzicht dienen ze zich actief met de waarden van de staat en de doelen van de politiek bezig te houden, waar ze immers met hun leven voor instaan. Dit mensbeeld is dus niet alleen een oproep, maar houdt voor de militair ook een verplichting in om daaraan te blijven werken – net zoals het een verplichting is om te blijven werken aan de inzetbaarheid. Concreet betekent dat dat de militaire kameraadschap onderhouden moet worden, dat militairen altijd instaan voor de democratische orde en hun gewetensvorming en oordeelsvermogen blijven trainen. Deze hoge eisen aan de persoonlijkheid van de militair zijn er niet voor niets: de dienst aan het wapen brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee en dat stelt even hoge eisen aan de persoon die deze dienst verricht zodat die persoon (juridisch en moreel) zeker kan handelen op een ethische en eervolle manier.

Innere Führung

Innere Führung wordt vaak gezien als de leiderschapsfilosofie van de Bundeswehr, maar dat is het maar ten dele. Zoals de naam al aangeeft gaat het om Innere Führung, dus om de zelfsturing of zelfbeheersing, discipline. Of zoals het in een dienstvoorschrift staat: ‘De soldaten van de Bundeswehr vervullen hun opdracht als ze uit innerlijke overtuiging [cursief auteur] instaan voor menselijke waardigheid, vrijheid, vrede, rechtvaardigheid, gelijkheid, solidariteit en democratie als de leidende waarden van onze staat. Op deze manier worden de waarden en normen van de grondwet in de Bundeswehr (en we kunnen aanvullen: door haar militairen) werkelijkheid. Innere Führung omvat de ‘geestelijke en zedelijke’ (sic!) basis van de strijdkrachten en is de basis voor verantwoordelijk leidinggeven en besluitvorming’.[10] De Innere Führung is verplicht voor elke militair en burgermedewerker, in het bijzonder de officieren, die hun ondergeschikten op deze wijze moeten leiden en opleiden, maar ook in deze zin ‘opvoeden’. Het zal ondertussen duidelijk zijn dat Innere Führung het centrale (ethische) concept is in de Bundeswehr: ethisch uitgangspunt en beroepsbeeld, wijze van leidinggeven en omgangscultuur, maatschappelijke en politieke positionering.[11]

Bij het onderwijs in het Zentrum Innere Führung in Koblenz gebruiken docenten uiteenlopende lesvormen. Foto Picture Alliance/DPA, Thomas Frey

Het gaat er bij de Innere Führung om dat soldaten uit innerlijke overtuiging, maar ook uit positieve ervaring, weten wat ze beschermen.[12] Militairen dienen de strijdkrachten te ervaren als ruimte waar de democratie realiteit wordt. Want vrijheid en vrede kunnen alleen door geüniformeerden met hun leven beschermd en verdedigd worden als ze zichzelf als burgers van een vrij land ervaren. Zoals hierboven al aangegeven werd, is het niet de bedoeling dat er in de krijgsmacht een ander ethos heerst dan in de samenleving. Dit heeft dan weer als consequentie dat de militairen niet alleen ethisch worden geschoold als mensen die – zowel in hun beroep als in de privésfeer – in overeenstemming met hun geweten kunnen handelen, maar ook in historische en politieke zin gevormd moeten worden (staatsrecht, politieke discussies, militaire traditie, maatschappijgeschiedenis, enzovoorts). Het is een communis opinio in de Duitse krijgsmacht dat de innerlijke overtuiging en het staan voor maatschappelijke idealen juist het verschil maakt tussen militairen en een huurlingenleger, waarmee ook de zedelijke basis van de krijgsmacht weer wordt beklemtoond.

De Duitse grondwet is het ethische uitgangspunt en referentiepunt voor de krijgsmacht, met op de eerste plaats het eerste artikel van die grondwet: de waardigheid van de mens is onaantastbaar. Dat te respecteren en te beschermen is de verplichting van alle staatsorganen – dus ook van de Bundeswehr.[13] De menselijke waardigheid rechtvaardigt de dienst van de individuele militair en is tegelijk de begrenzing van die inzet. Dat laatste betekent dat elk militair handelen altijd de menselijke waardigheid – ook naar de tegenstander toe – in het oog moet houden. Daarvoor worden een aantal piketpaaltjes geslagen: de reeds genoemde vrijheid, vrede, gerechtigheid, gelijkheid, solidariteit en democratie. Dit zijn geen concrete begrippen, maar dat is juist de bedoeling: door het onderlinge gesprek hierover wordt de individuele ethische oordeelsvorming scherper en worden de waarden in een context toegepast. Zo wordt het doel van de Innere Führung bereikt: enerzijds gewetensvolle vervulling van de soldatenplichten (gewissenhafte Pflichterfüllung) en anderzijds door het geweten geleide gehoorzaamheid (gewissengeleiteter Gehorsam). Innere Führung en soldatendeugden staan niet tegenover elkaar, maar vullen elkaar aan.

Door de voortdurende verwijzing naar de grondwet lijkt het alsof de Innere Führung een zelfreferentieel systeem is, maar de basis ervan is breder.[14] Naast de waarden van de grondwet zijn er juridische basisbeginselen waar de militairen zich aan te oriënteren hebben. Dit betreft bijvoorbeeld verdragen voor de bescherming van mensenrechten, maar ook de bepaling onder welke omstandigheden bevelen niet mogen worden uitgevoerd. Verder zijn er politieke basisbeginselen. Deze bepalen het primaat van de politiek, de democratisch gelegitimeerde besluitvorming over de krijgsmacht. Door dit primaat wordt gegarandeerd dat de Bundeswehr de waarden van de grondwet waarborgt en de belangen van Duitsland (recht, vrijheid, democratie, veiligheid) respecteert en beschermt. Ten slotte zijn er de maatschappelijke grondbeginselen. Die bepalen dat de samenleving van de Bondsrepubliek vrij, pluralistisch en democratisch is en dat de mensen in de Bundeswehr daar deel van zijn en zich tot deze verschillen positief, ook onder elkaar, moeten verhouden. Met deze basisbeginselen wordt duidelijk dat Innere Führung zich beweegt op het grensvlak van maatschappelijke waarden en militaire cultuur.

Lebenskundlicher Unterricht

Het Lebenskundlicher Unterricht (LKU, zoiets als ‘vormingsonderwijs’) is het concept waarmee de ideeën van de Innere Führung overgebracht worden, waarmee de soldaat gevormd, opgevoed wordt tot een verantwoordelijke Staatsbürger in Uniform. In bredere zin geldt het als ethiekonderwijs, maar het gaat niet over militaire ethiek of omgangsvormen in het bedrijf. Het gaat over de ‘zedelijke levensvragen’ die de militair als geheel aangaan: als mens, als partner in een relatie, als lid van de samenleving en de democratische staat, als levensbeschouwelijk subject en als werknemer in een bijzonder beroep. Het LKU moet de plek zijn waar de soldaten de waarden van de vrije democratische samenleving kunnen ervaren, beleven en zo op een natuurlijke wijze kunnen verinnerlijken, waardoor het deel wordt van hun persoonlijke, sociale en beroepsidentiteit. Zo moeten ze ook begrijpen waarom het belangrijk is deze orde te verdedigen. Het moet tenslotte de plek zijn waar ze door onderling gesprek hun geweten kunnen vormen en toetsen en elkaar kunnen helpen verantwoordelijk te handelen, binnen en buiten de dienst.[15]

Het LKU vindt plaats aan de hand van een aantal vastgestelde overkoepelende thema’s.[16] Het eerste thema is ‘Individu en maatschappij’. Hier gaat het bijvoorbeeld om het mensbeeld in de wereldreligies en in de grondwet, over vrijheid en geweten, de betekenis van identiteit en tolerantie (het accepteren van en omgaan met de identiteit van iemand anders), religie en godsdienst in Duitsland en Europa, en de rol van fundamentalisme en extremisme. Het tweede thema is ‘Persoonlijke levenshouding en de dienst van soldaat’. Dit thema behandelt onderwerpen als leven en dood, het overnemen van verantwoordelijkheid (voor jezelf, voor anderen, voor de samenleving), de verhouding tussen gezin en beroep, maar ook het optreden in sociale netwerken op internet. Het derde thema is ‘Morele en psychische uitdagingen van de dienst aan het wapen’. Dit bespreekt de ethiek van oorlog en vrede in wereldreligies en in de westerse geschiedenis, het verwerken van missies en uitzendingen, en het omgaan met conflict en geweld in extreme situaties. Het LKU wordt gegeven door geestelijk verzorgers die daarin worden ondersteund door het Zentrum für ethische Bildung in den Streitkräften (ZEBIS), dat didactisch materiaal ontwikkelt en aanbiedt.[17]

Publieke belangstelling tijdens de Tag der Bundeswehr, 8 juni 2024: maatschappelijke en sociaal-culturele veranderingen, in het bijzonder de secularisatie, stellen nieuwe uitdagingen aan de ethische concepten van de Bundeswehr. Foto Bundeswehr, Maximilian Maiwald

Het LKU is een onderdeel van de permanente vorming van militairen, is in de kern levensbeschouwelijk neutraal, en wordt gegeven door de geestelijke verzorging in opdracht van de Bundeswehr.[18] In Duitsland zijn er drie belangrijke redenen om dat zo te doen. De eerste is een diep gevoel dat de democratische samenleving leeft vanuit bronnen die ze zelf niet kan leveren. Dat betekent dat het maatschappelijk middenveld, en met name het levensbeschouwelijk middenveld, de zingevingsbronnen aan moet reiken waarmee de democratische staat zich kan legitimeren.[19] De tweede reden is omdat in het LKU existentiële vragen worden aangesproken die in de wereldgodsdiensten beantwoord worden.[20] Dit vraagt dan ook om docenten die zelf geworteld zijn in een levensbeschouwelijk systeem en die door hun zending daar transparant over kunnen zijn. Een derde, niet onbelangrijke reden is dat het LKU een ruimte is waar mensen vrij en vertrouwelijk moeten kunnen spreken, zonder dat het direct aan de leidinggevenden gemeld wordt. Het LKU is sinds 2009 verplicht voor alle militairen, van hoge en lage rang, in alle functies, en van alle dienstvakken. Doordenkend zou men ook het burgerpersoneel hierbij kunnen betrekken. Het is maandelijks te organiseren voor een eenheid, het is een verplicht onderdeel van opleiding, vorming en training en dus tijdens diensttijd te plannen. De richtlijn is 2 keer 45 minuten per maand.[21] Dat is wel een andere insteek dan in Nederland, waar bij elke verandering van het opleidingsschema opnieuw gekeken wordt of en hoeveel uren GV-lessen er ingepland kunnen worden – die dan ook bevochten moeten worden – en welke thema’s aan de orde zouden moeten komen.

Discussie over houdbaarheid

De Bundeswehr kent hoogstaande morele principes en er is een concept ontwikkeld om deze principes over te dragen in de gehele organisatie. De aanleiding om deze weg te gaan is duidelijk uit de geschiedenis en in vredestijd, en onder de Amerikaanse NAVO-paraplu was het makkelijk deze principes hoog te houden. In de huidige tijd worden stevige vraagtekens gezet bij deze morele uitgangspunten. De verhouding met de samenleving is veranderd door de instelling van een beroepsleger. Het Duitse taboe op inzet van de Bundeswehr in het buitenland werd door verschillende missies verlaten. Ook de inzet tegen terrorisme in binnen- en buitenland vereist mogelijk een andere mentaliteit: niet meer het softe gepraat over waarden, maar een krijgersmentaliteit, een gevechtsmoraal.[22] Andere auteurs zijn minder kritisch over de houdbaarheid van de ethische concepten. Omdat oorlogen nog altijd menselijk zijn en politiek opgelost moeten worden, en omdat de democratie door bewapende groepen bedreigd wordt, zijn deze concepten nog steeds actueel en noodzakelijk.[23] Freudenberg vindt de concepten ook voor politie en andere eenheden relevant, omdat geweldsconflicten steeds meer hybride zullen zijn en binnenlands zullen voorkomen en daarvoor van het ethische concept uit de militaire wereld gebruik kunnen maken.[24] Patenge stelt dat de ethische concepten juist in geweldssituaties hun waarde moeten bewijzen, met andere woorden: in de huidige veiligheidscontext moet de Bundeswehr bewijzen dat ze een leger is voor de vrede.[25]

Ook maatschappelijke en sociaal-culturele veranderingen, in het bijzonder de secularisatie, stellen nieuwe uitdagingen aan de ethische concepten van de Bundeswehr. Zo is ondertussen nog maar de helft van de bevolking lid van een kerkgenootschap (in de BRD was dat tot 80 procent), heeft een kwart van de bevolking een migratieachtergrond (Duitsland wilde lang geen Einwanderungsland zijn), om niet te spreken van de opkomst van internet en sociale media en vele andere veranderingen. Door de secularisatie zullen de sterk op het joods-christelijke georiënteerde gedachtegoed van de Innere Führung en de traditionele exclusieve rol van de christelijke kerkgenootschappen in het vormingsonderwijs niet meer zo sterk resoneren bij de militairen als voorheen. Door immigratie – niet alleen uit islamitische landen maar bijvoorbeeld ook etnische Duitsers uit de voormalige Sovjet-Unie – komen bevolkingsgroepen in het land die de historische en culturele ontwikkeling van de Bondsrepubliek niet hebben meegemaakt en daardoor minder als vanzelfsprekend aannemen. Deze en vele andere veranderingen dagen de ethische concepten uit, omdat die immers ontspringen aan een gedeeld waardenpatroon van militair en samenleving.[26]

Verder is het de vraag wat er gebeurt als de vrije, pluriforme, democratische rechtsstaat van binnenuit wordt bedreigd. De Bundeswehr oriënteert zich aan de waarden die in de Duitse grondwet staan of daarin impliciet zijn opgenomen: vrijheid, democratie, pluriformiteit, enzovoorts. Maar wat gebeurt er als deze waarden op een andere manier worden geïnterpreteerd of zelfs afgeschaft? Wat gebeurt er als er partijen aan de macht komen die deze waarden niet respecteren of in nationalistisch-totalitaire zin begrijpen? Het lijkt een theoretische exercitie, maar met de opkomst van nationaal-totalitaire antidemocratische partijen in Duitsland, en overigens ook in andere Europese landen, is een dergelijke ontwikkeling niet geheel ondenkbaar en is het dan nog maar de vraag hoe sterk de ethische traditie van de Bundeswehr geworteld is in de krijgsmacht en de krijgsmacht in de samenleving en staat. Dreier ziet in de huidige grondwet weliswaar genoeg zekerheden, maar schrijft in zijn korte conclusie: ‘…de beste garantie voor de vrije democratische staat ligt in de overtuiging van de burgers’.[27] De bijna exclusieve oriëntatie van de Bundeswehr op de grondwet en de Duitse staat zou in zo’n situatie wel eens een val kunnen blijken die opnieuw kan leiden tot het inzetten van de krijgsmacht voor de doelen van een totalitair regime.

Ceremonie tijdens Volkstrauertag 2024, de herdenking van alle gevallenen in gewapende conflicten en slachtoffers van onderdrukking: bij verdere integratie van de Nederlandse landmacht in de Bundeswehr zal benadrukt moeten worden dat ook Nederlandse militairen onderdeel zijn van de te verdedigen vrije samenleving. Foto Bundeswehr, Tom Twardy

De ethische concepten van de Bundeswehr beroepen zich op de Duitse grondwet. Dat is bij uitstek een ethische, om niet te zeggen moralistische grondwet, wat vanuit de ervaring met het nazi-regime te begrijpen is. Al in het voorwoord wordt gesproken van ‘de verantwoordelijkheid tegenover God en de mensen’ en de wil om ‘in een verenigd Europa dienstbaar te zijn aan de vrede in de wereld’. Voordat de grondrechten worden bepaald wordt eerst gezegd dat de menselijke waardigheid onaantastbaar is en het belangrijkste doel van de overheid. In de Nederlandse grondwet ontbreken dit soort hoogdravende ethische woorden. De grondrechten in het eerste hoofdstuk laten zich lezen als een nuchtere afstemming tussen burger en overheid, niet als rechten die vanuit een universeel principe de mensen zouden toekomen. Alleen in de ‘overige bepalingen’ van hoofdstuk 5 wordt gezegd dat de regering de internationale rechtsorde (niet: ‘vrede’) bevordert. Een totaal andere insteek dus. Het roept de vraag op wat dan voor de Nederlandse krijgsmacht de (maatschappelijke, politieke) waarden zijn die verdedigd moeten worden en waar die in een dialoog met de samenleving op gebaseerd worden. Tekenend is dat de leus wel is ‘Verdedigen wat ons dierbaar is’, maar dat er geen intern debat gevoerd wordt – laat staan in een pedagogisch concept uitgewerkt – wat dat dierbare dan is.[28]

Ter afsluiting

Hier sluiten dan ook enkele korte aanbevelingen bij aan. Als de Nederlandse landmacht in verdergaande mate in het Heer geïntegreerd raakt, dan komt de vraag van het ‘waarom’ van het dienen een keer aan bod. En daar kunnen we lang of kort over praten, of het anders formuleren, maar uiteindelijk komen we toch uit op de vrije, liberale, democratische en pluralistische samenleving die mensenrechten respecteert. En als we deze waarden serieus nemen, dan betekent dat dat in de organisatie veel meer benadrukt moet worden dat we het doen voor, namens, en als onderdeel van de samenleving waar we als militair in staan (en dus het gepraat over ‘nukubu’s’ bestreden moet worden). Bij dat gesprek kan veel meer en veel gestructureerder gebruik worden gemaakt van het aanbod van de Geestelijke Verzorging. Maar ook deze dienst kan veel meer dan nu dit inhoudelijke waardenaspect in zijn aanbod naar voren brengen. Momenteel gaat het vooral over de persoonlijke omgang met de uitdagingen die het militaire leven stelt, maar het inhoudelijke en maatschappelijke aspect wordt nauwelijks aangesproken. Het project Morele Vorming dat momenteel bij DGV loopt, en beoogt een doorlopende leerlijn in de opleidingen te ontwikkelen, zou dit aspect sterker kunnen oppakken en verbreden naar een aanbod voor alle defensiemedewerkers.

 

[1] H. Timmerman, Die Himmeroder Denkschrift vom 9. Oktober 1950 (Nonnweiler, Dewies Verlag, 2013) 11, 23.

[2] H.-J. Rautenberg & N. Wiggershaus, ‘Die „Himmeroder Denkschrift“ vom Oktober 1950. Politische und militärische Überlegungen für einen Beitrag der Bundesrepublik Deutschland zur westeuropäischen Verteidigung’, Militärgeschichtliche Mitteilungen (1977) (1) 135-206, aldaar 135-137; Timmerman,  Die Himmeroder Denkschrift, 16-17, 21-22.

[3] H.-A. Jacobsen, ‘Militär, Staat und Gesellschaft in der Weimarer Republik’, in: K.D. Bracher e.a. (red.), Die Weimarer Republik 1918-1933. Politik-Wirtschaft-Gesellschaft (Berlijn, Bundeszentrale für politische Bildung, 1988)  343-368; O.-J. Steensen, ‘Officiersvorming in Duitsland’, in: S. Dalenberg e.a. (red.), Officiersvorming in klare taal (Breda, Nederlandse Defensie Academie/Leiden University Press, 2023) 147-156, aldaar 148-149.

[4] De Verklaring van Himmerod is afgedrukt in Rautenberg & Wiggershaus, ‘Himmeroder Denkschrift’ en Timmerman, Himmeroder Denkschrift, maar is ook op internet te vinden.

[5] U. Hartmann, ‘Was ist los mit der Inneren Führung?’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2016) (1) 23-27.

[6] B. Küstner & K. Matoba, ‘Innere Führung und globale integrale Kompetenz’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2016) (1) 28-32.

[7] S. Beckert e.a. (red.), Handbuch Innere Führung (Bundeswehr, Zentrum Innere Führung, 2023) 84.

[8] Steensen, ‘Officiersvorming’, aldaar 148. Nukubu: nutteloze kutburger.

[9] ZDV A-2600/1, Innere Führung. Selbstverständnis und Führungskultur (Bundesministerium für Verteidigung 2008) 105, 315.

[10] ZDV, Innere Führung, 106, 107.

[11] Idem, 101, 102, 502.

[12] M. Thurau & A. Dörfler-Dierken, ‘Innere Führung. Normative Grundlage der Persönlichkeitsbildung in der Bundeswehr’, in Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2019) (2) 42-49.

[13] T.R. Elssner, ‘Berufsethische Aspekte in der gegenwärtigen Ausbildung der Bundeswehr’, in: Th. Bohrmann, K.-H. Lather & F. Lohmann (red.), Handbuch militärische Berufsethik. Band 1 Grundlagen (Berlijn, Springer, 2013) 313-331, met name 315.

[14] ZDV, Innere Führung, 304-307, 310-313; Steensen, ‘Officiersvorming’, aldaar 150-151.

[15] L. Bendel & M. Suermann, ‘Der Lebenskundliche Unterricht als Lernort ethischer Reflexion’, in: Th. Bohrmann, K.-H. Lather & F. Lohmann (red.), Handbuch militärische Berufsethik. Band 1 Grundlagen, 333-354, aldaar 334-342; ZDV A 2620/3, ‘Lebenskundlicher Unterricht’ (Berlijn, Bundesministerium für Verteidigung, 2018) 106; zie voor de historische ontwikkeling en plaatsbepaling F.J. Eisend & T.R. Elssner, ‘Was ist Lebenskundlicher Unterricht?’, in: R. Torkler (red.), Handbuch ethische Bildung im Lebenskundlichen Unterricht der Bundeswehr (Freiburg, Herder Verlag, 2023) 49-67.

[16] ZDV A 2620/3, ‘Lebenskundlicher Unterricht’ 106; een uitwerking van de thema’s in: R. Torkler (red.), Handbuch ethische Bildung im Lebenskundlichen Unterricht der Bundeswehr.

[17] Zie de website van ZEBIS: www.zebis.eu. Daar zijn ook de uitgaven van Ethik und Militär te downloaden.

[18] ZDV A 2620/3, ‘Lebenskundlicher Unterricht’, 107, 108, 111, 112, 201, 202.

[19] D. Ackermann, ‘Militärseelsorge als Gesprächs- und Kooperations-partner in der Persönlichkeitsbildung von Soldatinnen und Soldaten’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2019) (2) 66-71.

[20] F.J. Eisend & T.R. Elssner, ‘Ein elementarer Bildungsbaustein auf dem dornigen Weg zum Frieden. Was ist eigentlich Lebenskundlicher Unterricht?’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2019) (2) 57-65.

[21] Elssner, ‘Berufsethische Aspekte’, 314; ZDV A 2620/3, ‘Lebenskundlicher Unterricht’, 203, 208.

[22] E. Wiesendahl, ‘Bundeswehr ohne Halt. Zu Fehlentwicklungen der Inneren Führung’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2016) (1) 43-47; S. Neitzel, ‘Tribal cultures und Innere Führung - ein Widerspruch?’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2021) (2) 4-11.

[23] D. Abenheim & C.C. Halladay, ‘Berufssoldaten und Staatsbürger in Uniform. Die Innere Führung aus transatlantischer Perspektive’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2016) (1) 3-7.

[24] D. Freudenberg, ‘Innere Führung und Bevölkerungsschutz. Stichwort Auftragstaktik’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2016) (1) 18-22.

[25] M. Patenge, ‘Die Innere Führung als Antwortversuch auf die Frage der (militärischen) Gewalt. Theologisch-ethische Anmerkungen zur gegenwärtigen Debatte’, Ethik und Militär. Kontroversen der Militärethik & Sicherheitskultur (2021 (2) 20-25.

[26] Thurau & Dörfler-Dierken, ‘Innere Führung’; Beckert e.a., Handbuch, 131.

[27] H. Dreier (2024), ‘Selbstschutzmechanismen des Grundgesetzes. Zum politischen System der Wehrhaften Demokratie’, Zur Debatte: Themen der katholischen Akademie in Bayern (2024) (2) 22-27, citaat 27.

[28] Wat betreft de grondwetten is gebruik gemaakt van Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, vijfde gewijzigde druk (Den Haag, ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2002) en Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland (Berlijn, Bundeszentrale für politische Bildung, 1989).

Over de auteur(s)

Prof. ddr. Erik Sengers

Erik Sengers is hoogleraar geestelijke verzorging in de krijgsmacht aan de Universiteit Tilburg en krijgsmachtaalmoezenier.