Hoe verdedig je een strategisch essentieel gebied – binnen de landsgrenzen – tegen een potentiële tegenstander die een enorme overmacht heeft? In dit artikel betoogt generaal b.d. Sverre Diesen dat een realistische oplossing in Noord-Noorwegen niet gevonden kan worden met gemechaniseerde eenheden in een operatieconcept gebaseerd op ‘land control’, maar wel door middel van ‘land denial’, uitgevoerd met lichte, hoog-mobiele eenheden en moderne joint fires.

Generaal (b.d.) Sverre Diesen*

De verdediging van Noorwegen steunt vrijwel geheel op samenwerking binnen de NAVO en op bilaterale afspraken met de VS. Daarbij is de inrichting van de Noorse landmacht gebaseerd op gemechaniseerde eenheden die hoofdzakelijk vanuit de regio Troms opereren. Er is in Noorwegen relatief weinig discussie over die inrichting. Sterker nog, op dit moment wordt ook het laatste lichte infanteriebataljon van de landmacht gemechaniseerd en op termijn wordt er een vierde bataljon opgericht, dat eveneens gemechaniseerd zal zijn.

Noorse militairen in Troms, in Noord-Noorwegen. Foto Forsvaret, Frederik Ringnes

Vanuit één verrassende hoek is er echter wel kritiek. Generaal b.d. Sverre Diesen, voormalig commandant der strijdkrachten (2005-2009) en momenteel werkzaam binnen de Norwegian Defence Research Establishment (FFI), is fel tegenstander van deze benadering. Hij claimt dat het huidige operatieconcept eenvoudigweg niet succesvol kan zijn om twee redenen: het huidige aantal gemechaniseerde eenheden is te klein om een kans te maken tegen een Russische overmacht, en uitbreiden naar de noodzakelijke sterkte is binnen realistische budgettaire kaders niet mogelijk. Daarnaast ligt de huidige locatie van het gros van de eenheden te ver van het meest waarschijnlijke inzetgebied, met te kwetsbare lines of communication. De eenheden kunnen echter niet dichter bij Rusland geplaatst worden, aangezien de Noorse politieke strategie gericht is op het, naast afschrikken, geruststellen van de oosterbuur.

In Diesens visie moet men een alternatief operatieconcept ontwikkelen en implementeren, gebaseerd op land denial: kleine, lichte eenheden in de regio die door het coördineren van joint fires het voor de Russische eenheden te kostbaar maken om in de noordelijke regio te opereren.

Diesen heeft zijn ideeën helder verwoord in een publicatie die op 3 september 2020 verscheen op de website van het Noorse Civita, een onafhankelijke liberale denktank die als doelstelling heeft het publieke debat te stimuleren.[1] Zijn artikel is om verschillende redenen erg interessant voor Nederland. Ten eerste geeft het een goed beeld van de geopolitieke situatie waarin een van onze strategische partners zich bevindt. Bovendien betreft het een gebied waar het Korps Mariniers een significant deel van het jaar oefent en traint, en waar het vanwege zijn kennis en ervaring ingezet zou kunnen worden in het geval artikel 5 van de NAVO wordt ingeroepen. Ten slotte toont het artikel hoe een operatieconcept er door middel van een rationele redenering vanuit politieke doelstellingen en dreigingsscenario’s naar een bruikbare methode met (betaalbare) middelen radicaal anders uit kan zien dan het algemeen gangbare concept. Daarbij laat Diesen zien dat het concept van denial, vooral in gebruik binnen de maritieme wereld, toepasbaar is binnen het landdomein.

Diesen beschrijft in zijn artikel onder meer het strategisch belang van Noord-Noorwegen voor Rusland. Uitgebreidere, maar vergelijkbare beschrijvingen zijn vele jaren geleden al in de Militaire Spectator gepubliceerd, al betrof het destijds de Sovjet-Unie.[2] Dit laat zien hoe tijdsbestendig geopolitieke omstandigheden kunnen zijn.

De Noorse grens wordt in de regio Finnmark over een afstand van zo’n 200 kilometer gedeeld met Rusland.[3] De regio beslaat ongeveer 48.000 km2 zonder noemenswaardig wegennetwerk en is 15 procent groter dan Nederland. Aan de Russische zijde van de grens bevindt zich de Noordelijke Vloot, inclusief haar strategische nucleaire capaciteit. Het zijn deze onderzeeërs met hun intercontinentale raketten die Rusland de mogelijkheid bieden een eventuele geallieerde nucleaire aanval te vergelden, de zogeheten second strike capability. Deze vloot is afhankelijk van vrij gebruik van de Barentszzee om toegang te krijgen tot de Noorse Zee, en daarmee tot de Atlantische Oceaan.

Noord-Noorwegen met de provincie Troms og Finnmark en de Lyngenroute. Cartografie NIMH, Erik van Oosten

Het oostelijk deel van Finnmark bestaat uit licht geaccidenteerd, open terrein dat slechts zeer beperkt van bruikbare infrastructuur is voorzien. In het westen ligt het zogenaamde Lyngengebied, ook wel de Lyngenalpen genoemd. Dit bergachtige terrein maakte tijdens de Koude Oorlog een verdediging tegen de Sovjets door het relatief kleine Noorse leger beter mogelijk dan het meer oostelijke deel van Finnmark. Vooral het 300 kilometer lange defilé tussen Oteren en Alta, hier de Lyngenroute genoemd, was daarbij van grote tactische waarde. De tweebaansweg E6, met aan de ene zijde het fjord en aan de andere zijde steile bergcomplexen, is daar de enige wegverbinding. De vele bruggen, tunnels en scherpe bochten maken dat deze line of communication erg kwetsbaar is.

Onderstaande tekst is een zo letterlijk mogelijke, sterk ingekorte vertaling van Diesens artikel. Enige herstructurering was na het inkorten vereist. Uitsluitend deze inleidende tekst en de afsluiting zijn van de hand van de vertaler.

Uitgangspunten van de defensieplanning

Er bestaat in Noorwegen nauwelijks onenigheid over twee van de belangrijkste uitgangspunten van de defensieplanning: de geopolitieke situatie en het meest relevante dreigingsbeeld. Vanuit geopolitiek oogpunt bevindt Noorwegen zich, samen met Zweden en Finland, op een eiland. Scandinavië is alleen bereikbaar over land via Rusland, en militaire ondersteuning is daarom alleen mogelijk door een bondgenoot die in staat is tot projectie van macht over zee. Tegenwoordig geldt dat alleen voor de Verenigde Staten, daarbij mogelijk versterkt door het Verenigd Koninkrijk. Het overkoepelende dreigingsbeeld is uitgesplitst en geoperationaliseerd in een aantal scenario’s. Deze scenario’s zijn tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband tussen de Militaire Inlichtingendienst en het FFI en worden om de paar jaar herzien. Ze zijn ingedeeld in verschillende scenariothema’s. De twee meest ingrijpende scenariothema’s betreffen die van de ‘beperkte aanval’ en de ‘strategische overval’.

De beperkte aanval

Het scenariothema ‘beperkte aanval’ veronderstelt een bilateraal Noors-Russisch conflict waarin Rusland zijn strijdkrachten gebruikt om de Noorse regering te dwingen haar beleid in een betwist gebied te wijzigen, of te buigen voor een concrete eis. Dit geeft de Russen veel speelruimte met betrekking tot de locatie en het type aanval. In een dergelijk scenario wil Rusland het conflict bilateraal houden en de betrokkenheid van de NAVO vermijden, en bijgevolg ook openlijke vijandelijkheden zoveel mogelijk voorkomen. Deze operaties hebben het karakter van individuele acties die gedurende een beperkte periode worden uitgevoerd – van een paar uur tot maximaal enkele dagen. Finnmark is duidelijk het meest kwetsbare gebied vanwege de enorme omvang en de nabijheid tot Russische bases. Het is van Noorse zijde uitermate lastig om in dat grote gebied binnen korte tijd gevechtscontact tot stand te brengen. Daarentegen kan Rusland in dit scenario troepen gebruiken die al permanent in het noordwesten gestationeerd zijn, waardoor de reactietijd erg kort is: van enkele uren tot hooguit een paar dagen.

De strategische overval

In dit scenariothema raakt Noorwegen verwikkeld in een conflict tussen Rusland en het Westen. In een dergelijk scenario stelt Rusland de zogeheten ‘Bastionverdediging’ in werking, waarbij aanvalsonderzeeërs, oppervlakteschepen en vliegtuigen vooruitgeschoven opereren in de wateren tussen Groenland, IJsland en Groot-Brittannië (het GIUK-gat) om zo de strategische onderzeeërs die vanuit de Barentszzee opereren te beschermen.[4] Om de bescherming van deze strategische capaciteit meer diepte te geven, verwacht Noorwegen dat Rusland sensoren, luchtverdedigingssystemen en vliegtuigen en grondtroepen naar voren zal willen plaatsen in Finnmark. De reactietijd in dit scenario is waarschijnlijk langer dan bij een aanval van beperkte omvang, maar zal nog steeds niet meer dan een paar dagen bedragen.

Finnmark zal in het scenario van de ‘strategische overval’ een belangrijk strijdtoneel zijn. In dat scenario moet Noorwegen mogelijk langdurig zonder hulp het gebied verdedigen. Foto Forsvaret, Rolf K. Ytterstad

De uitvoering van de Bastionverdediging met een landcomponent in Finnmark heeft drie belangrijke gevolgen voor de Noorse verdediging die afwijken van de situatie bij een beperkte aanval:

  • in dit scenario kan niet verwacht worden dat een geallieerde beslissing Noorwegen te ondersteunen de Russische handelswijze beïnvloedt: de aard van het conflict is op dat moment van veel groter belang voor de Russen dan bij een beperkte aanval, en men heeft al veel grotere risico’s, en mogelijk ook verliezen, geaccepteerd;
  • met de inrichting van de Bastionverdediging in het GIUK-gat komt Noorwegen direct achter de Russische verdedigingslinie te liggen en wordt de aanvoer van geallieerde versterkingen naar Noorwegen sterk bemoeilijkt;
  • aangezien het in dit scenario een groot Russisch-westers conflict betreft, ontstaat er concurrentie over waar geallieerde versterkingen naartoe gestuurd moeten worden. Daarbij krijgt Noorwegen mogelijk niet de hoogste prioriteit en het land moet het dus langdurig zonder ondersteuning kunnen uithouden.

Strategische functie en benodigde competenties

Gezien de beperkte grootte van de Noorse krijgsmacht wordt voor de verdediging tegen de Russische dreiging sterk geleund op geallieerde steun, zowel vanuit bilaterale afspraken met de VS als vanuit de NAVO. De [door Diesen] geformuleerde strategische functie van de krijgsmacht luidt daarom: ‘Het afschrikken van Russische agressie door een geloofwaardig vermogen om geallieerde – voornamelijk Amerikaanse – versterkingen te activeren op grond van artikel 5 van het Atlantische Verdrag, en het voorkomen van het ontstaan van een nieuwe onomkeerbare strategische situatie: een zogeheten voldongen feit.’

Rusland hoeft in beide scenario’s niet met (grotere) eenheden buiten Finnmark op te treden om zijn strategische belangen te ondersteunen. Een Russische raketaanval vanaf vliegtuigen of schepen kan tenslotte elk gewenst punt in Noorwegen treffen. Bovendien is dat vanuit operationeel oogpunt lastig, of zelfs onmogelijk, door de grote afstanden en de beperkte en zeer kwetsbare infrastructuur. Dit leidt tot een concretisering van de strategische functie: ‘Het binnen de huidige geografisch beperkte scenario’s bereiken van militaire effecten in Finnmark die leiden tot het uitroepen van een artikel 5-situatie binnen de NAVO, en die situatie vervolgens in stand houden tot geallieerde versterkingen Noorwegen ondersteunen.’

De analyse van beide scenario’s leidt bovendien tot een drietal competenties die de Noorse landmacht moet hebben. In het scenario van de beperkte aanval moet het reactievermogen in een gunstige verhouding staan tot de zeer korte reactietijd. Daarnaast moet de Noorse landmacht grote operationele mobiliteit hebben om de enorme afstanden in Finnmark snel te kunnen afleggen. Beide zijn nodig om een artikel 5-situatie te laten ontstaan, voordat Russische eenheden de kortstondige operatie weer beëindigd hebben.

Binnen het scenario van de strategische overval is een derde competentie essentieel. Het is namelijk niet alleen noodzakelijk om in gevechtscontact te komen, maar ook om dit te blijven tot geallieerde versterkingen ter plaatse zijn. Gezien de mogelijk beperkte prioriteit die Noorwegen daarbij krijgt kan die periode langer duren dan vanuit Noors oogpunt wenselijk is.

De verhouding tussen het reactievermogen, de operationele mobiliteit en het voortzettingsvermogen vormt een van de meest fundamentele uitdagingen voor de inrichting van de krijgsmacht. Een hoog reactievermogen vereist permanent parate troepen, hoge operationele mobiliteit vereist zeer mobiele eenheden en een groot voortzettingsvermogen vereist een grote massa aan troepen. Het is niet mogelijk om alle drie de competenties te verhogen zonder ruimschoots buiten realistische budgettaire kaders te geraken. Het operatieconcept van de krijgsmacht moet op die uitdaging een antwoord bieden om bruikbaar te kunnen zijn.

Het huidige operatieconcept: gemechaniseerd optreden

De organisatie van de krijgsmacht in Noord-Noorwegen, en de defensieplannen voor de langere termijn zoals die recent voorgelegd zijn aan het parlement, zijn gebaseerd op het operatieconcept van gemechaniseerd optreden.[5] De ambitie binnen dit concept is gericht op controle over Finnmark. Binnen dit concept is het de bedoeling dat Brigade Nord zich vanuit Troms verplaatst door de Lyngenalpen naar Finnmark, de aanvaller uitschakelt, en het gebied terugbrengt onder Noorse controle. Geallieerde versterkingen zullen direct naar Finnmark geleid worden om de Noorse inspanningen te ondersteunen.

Een Leopard 2A4-tank van Brigade Nord wordt uitgeladen. Binnen het huidige concept moet Brigade Nord zich vanuit Troms verplaatsen door de Lyngenalpen naar Finnmark om dat gebied terug te brengen onder Noorse controle. Foto Forsvaret, Ole Sverre Haugli

De brigade bestaat momenteel uit twee gemechaniseerde bataljonstaakgroepen in Troms en één in Rena, in het zuidoosten van Noorwegen. Dit laatste, het Telemarkbataljon, kan pas worden ingezet als het met al zijn zwaardere materiaal is overgebracht naar Noord-Noorwegen. Dit duurt naar verwachting één tot twee weken, mits er geen pogingen worden gedaan om de verplaatsing te verstoren. Daarnaast wordt er een klein, gemechaniseerd bataljon gestationeerd in Porsangmoen, nabij Lakselv.

Kwetsbaarheden binnen het huidige concept

Het huidige operatieconcept kent twee cruciale kwetsbaarheden: de lines of communication en de beschikbare troepensterkte in relatie tot de uitgestrektheid van Finnmark.

Vanuit de uitgangspositie in Troms naar Alta in Finnmark moet ongeveer 400 kilometer verplaatst worden, waarvan 300 kilometer over de eerdergenoemde zeer kwetsbare Lyngenroute. Uit simulaties, uitgevoerd bij FFI, waarbij alle relevante omstandigheden in acht werden gehouden, blijkt dat de verplaatsing van slechts één bataljonstaakgroep naar Alta enkele dagen in beslag neemt. Uitgangspunt daarbij was dat de tegenstander niets deed om die verplaatsing te vertragen of te voorkomen. Zelfs de verplaatsing van slechts één bataljon duurt dus al langer dan de beschikbare reactietijd. Bovendien is het voor Rusland erg eenvoudig om een dergelijke verplaatsing te belemmeren, vooral vanwege verschillende moderne raketsystemen die recent in de omgeving van Moermansk zijn geplaatst. FFI heeft op basis van beschikbare informatie geconcludeerd dat Rusland in staat is om de Lyngenroute met dergelijke systemen voor langere tijd te blokkeren. Tot slot blijft de verdediging ook na deze initiële verplaatsing afhankelijk van de Lyngenroute, bijvoorbeeld voor bevoorrading en voor afvoer van gewonden.

Wanneer de Lyngenroute als probleem buiten beschouwing wordt gelaten, kan gekeken worden naar de operationele opties voor Brigade Nord binnen beide scenario’s. Het eerste scenario betreft dat van de beperkte aanval. Wanneer ervoor gekozen wordt om de bataljonstaakgroepen als eenheid bij elkaar te houden, zijn er twee locaties die de Russen daardoor niet kunnen aangrijpen. Daarmee blijven er nog minstens twintig locaties in het gebied over die interessant kunnen zijn voor de Russen. Wanneer de Noorse eenheden bijvoorbeeld in Alta en Lakselv worden gepositioneerd en de GLOBUS-radar in Vardø wordt aangevallen, dan betekent dat een verplaatsing van het oostelijke bataljon over een afstand van zo’n 350 kilometer over de enige en zeer kwetsbare route. Er zijn minstens een dozijn andere voorbeelden te noemen, vergelijkbaar met Vardø.

De bataljons kunnen ook zo gepositioneerd worden dat ze overal binnen korte tijd met kleinere eenheden aanwezig kunnen zijn. Gezien de enorme omvang van de regio zou dat echter tot een dermate grote versnippering leiden, dat de eenheden niet meer in staat zouden zijn om iets te kunnen uitrichten tegen welke tegenstander dan ook.

Kenmerkend voor het scenario van de strategische overval is dat Rusland de controle over delen van Finnmark overneemt om daarvandaan de strategische eenheden rond Moermansk te kunnen beschermen. Om voldoende diepte in deze bescherming te verkrijgen is het voor de Russen noodzakelijk om ten minste westwaarts te gaan tot Lakselv. Er moet ook minstens één line of communication (via land) openblijven, via de noordelijke route, de E6, of via het zuidelijker gelegen Karasjok. Dat maakt een strategische overval meer voorspelbaar dan een beperkte aanval, maar deze zal met een veel grotere troepensterkte plaatsvinden. Het is in dit scenario geen probleem om de geallieerde partners te overtuigen van de noodzaak om een artikel 5-situatie uit te roepen.

Het probleem zit in dit geval in de ongunstige gevechtskrachtverhouding tussen de Russische en de Noorse eenheden, niet in de laatste plaats omdat men in dit operatieconcept in gevechtscontact zal moeten blijven tot geallieerde versterkingen ter plaatse zijn. Zelfs in de meest optimistische scenario’s spreken we dan over ten minste dertig dagen. Het is dwaas te beweren dat één brigade een samenhangend gevecht kan blijven voeren gedurende een periode van een maand, tegen een daadkrachtige tegenstander in een strijd met een hoge intensiteit. Zeker niet onder de zware arctische omstandigheden zoals die in Finnmark gelden.

De enige mogelijke conclusie is dus dat de verdediging van Noord-Noorwegen, met het huidige operatieconcept en de beschikbare troepen, zal falen, ongeacht welk van de scenario’s in werking treedt. Finnmark is te groot, de lines of communication zijn te kwetsbaar, er zijn te weinig troepen beschikbaar, geallieerde versterkingen doen er te lang over om ter plaatse te komen en de gevechtskracht en vrijheid van handelen van de tegenstander staat in geen verhouding tot die van Noorwegen.

Het huidige concept levensvatbaar maken?

FFI heeft recent berekend welke troepenomvang nodig is om binnen het huidige operatieconcept kans van slagen te hebben. Om voldoende voortzettingsvermogen te hebben binnen het scenario van de strategische overval, en daarnaast over voldoende mobiliteit te beschikken om binnen beide scenario’s het hoofd te kunnen bieden aan amfibische en luchtmobiele operaties van de Russen, kwam het FFI tot de conclusie dat er minimaal een divisie met twee brigades en ondersteunende eenheden met veld- en raketartillerie, luchtverdediging, genie, et cetera benodigd is. Er zijn in totaal acht bataljonstaakgroepen nodig, waarvan twee gemechaniseerd en twee luchtmobiel. Dit betekent een verdrievoudiging van de huidige troepensterkte in Noord-Noorwegen. Bovendien zouden deze eenheden permanent en volledig paraat in Finnmark gestationeerd moeten zijn om voldoende reactievermogen te hebben.

De kosten van een dergelijke uitbreiding overstijgen uiteraard elk realistisch budgettair kader, zeker wanneer de infrastructurele uitbreidingen zoals kazernes en oefen- en schietterreinen in Finnmark worden meegerekend. Bedenk daarbij dat de financiële kaders die in het huidige meerjarenplan als uitgangspunt zijn genomen uitsluitend ruimte bieden om de huidige structuur op peil te brengen en te houden.

Bovendien zou een dergelijke vergroting van de gevechtskracht in strijd zijn met het huidige nationale veiligheidsbeleid, dat rust op het behouden van een goed evenwicht tussen het afschrikken van de Russen enerzijds en het geruststellen van de oosterburen anderzijds. Zeker als het operatieconcept ook realistisch geoefend zou worden, dat wil zeggen inclusief het oefenen van de versterking van het noorden met geallieerde eenheden, wordt dit evenwicht ernstig verstoord. De gevechtskracht die benodigd is om op operationeel niveau succesvol te kunnen zijn, leidt op politiek-strategisch niveau tot een disbalans tussen afschrikken en geruststellen.

Tot slot is het huidige operatieconcept niet schaalbaar. Als het minimaal dertig dagen duurt voordat geallieerde troepen in Finnmark aankomen, maakt het niet uit of de Noorse eenheden het tien, vijftien, of twintig dagen uithouden. Alleen de volledige dertig dagen voldoet. Met andere woorden: een inzet van 50 procent geeft geen 50 procent strategisch effect, maar nul. Dat is niet alleen een verspilling van geld en middelen, maar ook van mensenlevens. Wanneer de Noorse landmacht niet inzet op een strijdkracht die het dertig dagen vol kan houden, is het risico dat zij loopt op strategisch, economisch en moreel gebied dus enorm.

Het alternatieve operatieconcept

Het alternatieve operatieconcept is niet gebaseerd op het voeren van een grootschalig gemechaniseerd gevecht in Finnmark. In plaats daarvan wordt de Russen het gebruik van het terrein ontzegd met behulp van moderne sensoren en wapensystemen. Dat vereist geen aanwezigheid met grotere Noorse eenheden.

Met moderne sensoren en wapensystemen kan een vijand het terrein ontzegd worden, zonder afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van grote eigen eenheden. Foto Forsvaret, Frederik Ringnes

Een dergelijk concept veronderstelt een bijna real time-overzicht van de situatie in Finnmark. Dit kan worden bereikt met sensoren die verschillende soorten technologie gebruiken om doelen te vinden en te identificeren. Deze kunnen thermisch, optisch en/of op radar gebaseerd zijn en moeten zorgen voor een overzicht over grotere gebieden, bijvoorbeeld door ze op satellieten en drones te plaatsen. Deze worden gecombineerd met kleinere aparte teams en patrouilles op de grond, die gepositioneerd zijn rond belangrijke knooppunten en mogelijke aanvalsdoelen. Hiervoor kunnen de ISTAR-eenheden van de landmacht gebruikt worden, samen met de eenheden van de Home Guard. De hoofdtaak van deze kleine eenheden is de doelgeleiding van vuursteunmiddelen met een langere dracht.

Dergelijke wapens kunnen raketten, artilleriegranaten met een lange dracht of conventionele vliegtuigbommen zijn, aangepast met hun eigen systemen voor voortstuwing en precisiecontrole. Ze kunnen afgevuurd worden vanaf platforms op het land achter de Lyngenalpen, vanaf platforms op zee, vanaf de F-35 en vanaf drones. Drones kunnen in staat zijn om wapens af te vuren, of om zelf als wapen te fungeren. Tot slot zouden er ook statische platforms voor het afvuren van dergelijke wapens in Finnmark geplaatst kunnen worden. Dit operatieconcept bevat ook een kleinere eenheid, bijvoorbeeld een compagniestaakgroep, die vanuit Troms snel inzetbaar is met behulp van helikopters. Zo’n team kan op zichtbare wijze een specifiek terrein of object bezetten en zo politieke of strategische doelstellingen behalen, bij voorkeur wanneer geallieerde versterkingen al zijn ingezet.

Kwetsbaarheden binnen het alternatieve concept

In beginsel heeft een operatieconcept, gebaseerd op het ontzeggen van het gebruik van Finnmark en opgebouwd rondom het benutten van moderne sensoren, wapens en systemen voor commandovoering, twee kwetsbaarheden. De eerste houdt verband met de afhankelijkheid van communicatie tussen alle sensoren enerzijds en de wapensystemen en personen die het besluit tot vuren nemen anderzijds. Zij bevinden zich als uitgangspunt ver bij elkaar vandaan, en de communicatie moet robuust genoeg zijn om de vijandelijke elektronische oorlogsvoering, die aanzienlijk is, te kunnen weerstaan.

Er zijn twee redenen waarom deze kwetsbaarheid te overzien is. Ten eerste is het niet zo dat het concept ervan afhankelijk is dat alle sensoren te allen tijde in verbinding staan met alle wapensystemen en besluitnemers. Noorwegen moet zijn bondgenoten kunnen tonen dat er strijd geleverd wordt om strategische doelstellingen te halen. Het periodiek aangrijpen van doelen op tactisch niveau is daarvoor in beginsel voldoende. Om dat te voorkomen zou de tegenstander voortdurend alle communicatie moeten blokkeren. Daar is hij, ondanks al zijn middelen, niet toe in staat. Ten tweede maken ontwikkelingen in de technologiesector het alternatieve operatieconcept voortdurend beter in staat tot en minder afhankelijk van communicatie over grotere afstanden. Overigens is het niet zo dat het huidige operatieconcept in mindere mate afhankelijk is van goede communicatie.

De tweede kwetsbaarheid van dit alternatieve operatieconcept is gerelateerd aan kosten, of eigenlijk aan de verhouding tussen kosten en de prestatie of impact van langeafstandswapens. Om als concept succesvol te kunnen zijn, moet de verhouding tussen de prijs van het gebruikte wapensysteem en het doel ervan in evenwicht zijn. Een dure Joint Strike Missile afvuren op een enkel pantservoertuig is wellicht een voorbeeld van een slechte balans. De ontwikkelingen staan hier echter niet stil. Dergelijke wapensystemen krijgen een steeds groter bereik, worden steeds goedkoper en kunnen van steeds meer (eenvoudige en soms ook autonome) platformen worden afgeschoten. Zo dalen de totale kosten van het concept. De Noorse defensie-industrie loopt wereldwijd voorop op dit gebied.

Tegenstanders van dit alternatieve concept maken vaak het bezwaar dat Noorse eenheden moeten kunnen optreden zonder logistieke ondersteuning en grotendeels achter vijandelijke linies. Dit is echter een minder groot probleem dan wordt voorgesteld. Zo kunnen de eenheden gebruikmaken van het feit dat de tegenstander met het zware materieel voor de langere verplaatsingen voornamelijk gebonden is aan bestaande wegen en aan de punten die hij voor kortere of langere tijd wenst te bezetten. Noorse eenheden daarentegen, met hun lichte terreinvoertuigen en sneeuwscooters, hebben een grote bewegingsvrijheid buiten de bestaande infrastructuur. De kreet ‘achter vijandelijke linies’ verliest daarmee een deel van zijn betekenis. De grootste dreiging komt vanuit de lucht, waardoor die eenheden, hoe klein ook, met draagbare luchtverdedigingsmiddelen moeten worden uitgerust. Hun veiligheid wordt verder vergroot door het verspreid optreden in relatief kleine groepen, het gebruik maken van lokale kennis en het houden van een laag profiel.

Noorse eenheden, met hun lichte terreinvoertuigen en sneeuwscooters, hebben een grote bewegingsvrijheid buiten de bestaande infrastructuur. Foto Forsvaret, Simon Amdal

Verder wordt het logistieke probleem drastisch verminderd doordat het kleine eenheden betreft, uitgerust met lichte voertuigen zonder zware wapens. De logistieke behoefte van dergelijke eenheden is veel kleiner dan die van gemechaniseerde eenheden, en kan worden ondersteund vanuit voorraden die op voorhand in het terrein zijn verborgen. Aangezien de eenheden in beginsel niet het gevecht aangaan met eigen wapensystemen, of het zo snel mogelijk afbreken, is de behoefte aan medische evacuatie ook kleiner. Mocht evacuatie toch nodig zijn, dan moet dat gebeuren vanaf verzamelplaatsen ver van het strijdtoneel, bijvoorbeeld met behulp van drones.

Afsluiting

Om een artikel 5-situatie te laten uitroepen, moet Noorwegen in staat zijn om in Finnmark een gevechtssituatie te laten ontstaan én deze langdurig in stand te houden. Daar bestaat in Noorwegen geen onenigheid over. De twee operatieconcepten proberen dat elk op hun eigen manier te doen. Er zijn echter twee fundamentele zwakheden in het concept van control: een gemechaniseerde strijdmacht met voldoende reactievermogen, operationele mobiliteit en voortzettingsvermogen om kans te maken in de twee dreigingsscenario’s in Finnmark is binnen de huidige budgettaire kaders volledig onhaalbaar, en een dergelijke strijdmacht zou bovendien dermate dicht tegen de Russische grens gestationeerd moeten worden dat de politieke strategie van ‘afschrikken en geruststellen’ onhaalbaar wordt.

Waar binnen het control-concept gemechaniseerde eenheden zich over grote afstanden moeten verplaatsten, worden deze afstanden binnen het concept van denial in een fractie van de tijd overbrugd door moderne vuursteunmiddelen. Aangezien het snel kunnen reageren op vijandelijke agressie en het laten ontstaan van een gevechtssituatie fundamentele delen vormen van de huidige strategie, is dat een belangrijk voordeel van het denial-concept. Verder is dit concept in staat om voor langere tijd een artikel 5-situatie te handhaven zonder grote aanwezigheid van troepen in Finnmark. Voorzettingsvermogen in dit concept gaat niet over het in staat zijn om langdurig de confrontatie aan te gaan. Het gaat over het langdurig in staat zijn verlies toe te brengen aan de tegenstander en het aan de buitenwereld laten zien dat er nog steeds sprake is van een gevechtssituatie.

Wil een strategie kans van slagen hebben, dan moet er balans zijn tussen doel, middel en methode. Die balans ontbreekt volledig in de huidige Noorse benadering. Er wordt zelfs geen poging toe gedaan: de Noorse landmacht ontbeert een holistische en consistente analyse van het probleem in Finnmark, waar de veiligheidspolitieke strategie – het laten uitroepen van een artikel 5-situatie – gerealiseerd kan worden met een operatieconcept dat uitvoerbaar is door een strijdmacht die betaalbaar is. Die analyse moet zo snel mogelijk uitgevoerd worden.

Nawoord van de vertaler

Diesen sluit zijn artikel af met een beschrijving van hoe militair conservatisme naar zijn mening ten grondslag ligt aan de onwil om het operatieconcept van land denial nader te analyseren. Hoewel die discussie zeker interessant is en raakvlakken heeft met Samson en Nielens recente beschrijving van cognitieve biases, is dat deel van Diesens artikel vrij specifiek voor de Noorse defensieorganisatie en minder relevant voor de Nederlandse lezer.[6]

CV90-voertuigen van Brigade Nord. Om een artikel 5-situatie te laten uitroepen, moet Noorwegen in Finnmark een gevechtssituatie kunnen laten ontstaan én langdurig in stand kunnen houden. Foto Forsvaret, Ole-Sverre Haugli

Er is voldoende af te dingen op Diesens benadering. Zo moet worden bedacht dat de Noorse krijgsmacht in Diesens redenering de tegenstander in Finnmark niet hoeft te verslaan: het gaat om het snel en overduidelijk laten ontstaan van een duurzame gevechtssituatie die de Noord-Atlantische Raad ervan overtuigt om een artikel 5-situatie uit te roepen. Daarmee lijkt hij voorbij te gaan aan het feit dat de Noorse krijgsmacht in overeenstemming moet zijn met de Capability Targets die de NAVO stelt en in staat moet zijn om deel te nemen aan internationale operaties en stand-by missies, zoals de Very High Readiness Task Force. Beide voorwaarden zijn in Diesens concept lastig te realiseren. Verder zijn de kosten en het risico van het implementeren van een onbeproefd concept nog een brug te ver voor de conservatief ingestelde bureaucratie van het Noorse leger, zoals ook Diesen zelf constateert. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat ‘zijn’ alternatieve operatieconcept een complete reorganisatie van de Noorse landmacht zou betekenen. Afgezien van culturele sentimenten die daarbij een rol spelen moeten ook politieke beslissingen en reeds opgestarte verwervings- en reorganisatietrajecten compleet teruggedraaid of omgevormd worden. Tot slot is het operatieconcept vooralsnog voor een significant deel gebaseerd op immature technologie. Aan de andere kant geeft de recente ‘limited war’ tussen Azerbeidzjaan en Armenië een beeld van de kwetsbaarheid van grondgebonden eenheden voor moderne sensorsystemen.[7] Van die kwetsbaarheid maakt Diesens concept goed gebruik en vanuit dat oogpunt zou een nadere analyse absoluut wenselijk zijn.

Gezien bovenstaande bezwaren is niet te verwachten dat Diesens alternatieve operatieconcept serieuze aandacht krijgt binnen de Noorse krijgsmacht. Dat is wellicht niet verwonderlijk, maar de door hem genoemde problemen binnen het huidige operatieconcept zoals de geldende tijd-ruimtefactoren, kwetsbaarheid van lines of communication, gevechtskrachtverhoudingen en, bovenal, budgettaire kaders, lijken valide en worden op dit moment niet aangepakt. Het is de vraag of dat een risico is dat Noorwegen zich kan veroorloven en of de NAVO, gezien het strategisch belang van de noordflank, dat kan laten gebeuren.

 

* Generaal Diesen is voormalig commandant van de Noorse strijdkrachten (2005-2009) en momenteel als onderzoeker werkzaam binnen het Norwegian Defence Research Establishment (vergelijkbaar met het Nederlandse TNO). De tekst is vertaald en van begeleidende tekst voorzien door luitenant-kolonel Marcel Wassenaar MA. Lkol Wassenaar is geplaatst als uitwisselofficier bij de Noorse Landmachtstaf.

[1] Sverre Diesen, ‘Hvordan kan Nord-Norge forsvares?’, Civita, 3 september 2020. 

[2] B.A.C Droste, ‘Militaire ontwikkelingen aan de noordflank van de NAVO’, in: Militaire Spectator 146 (1977) (12) 536; A. Pruijs, ‘De verdediging van de Noordflank is meer dan de verdediging van Noord-Noorwegen’, in: Militaire Spectator 156 (1987) (6).

[3] Op 1 januari 2020 zijn de voormalige provincies Finnmark en Troms samengevoegd tot één provincie: ‘Troms og Finnmark’. Dit artikel spreekt daarom over regio’s.

[4] Noot van de vertaler: zie ook Mathieu Boulègue, ‘Russia’s Military Posture in the Arctic. Managing Hard Power in a “Low Tension” Environment’, Chatham House, 28 juni 2019. 

[5] Noot van de vertaler: deze defensieplannen zijn op 1 december 2020 goedgekeurd en zullen op termijn in het Engels vertaald worden.

[6] R. Samson en G.M.G. Nielen, ‘Identiteitscrisis: “Ik denk dus in ben”. Hoe onze fouten de doorontwikkeling van de krijgsmacht belemmeren’, in: Militaire Spectator 189 (2020) (9) 466.

[7] Jack Watling, ‘The key to Armenia’s tank losses: the sensors, not the shooters’, RUSI, 6 oktober 2020. 

Over de auteur(s)

Sverre Diesen

Generaal Sverre Diesen is voormalig commandant van de Noorse strijdkrachten (2005-2009) en momenteel als onderzoeker werkzaam binnen het Norwegian Defence Research Establishment.