De meeste actualiteitenprogramma’s confronteren de kijker momenteel met de inzet van zwaar militair materieel in tal van crises en conflicten, zoals in Oekraïne en in gebieden waar de Islamitische Staat in opmars is. Om deze plotseling opgekomen dreigingen te trotseren lijkt het er op dat gemechaniseerde eenheden in de toekomst meer dan nodig zullen zijn. Maar zijn dit wel de toekomstige conflicten? En zijn gemechaniseerde capaciteiten een deel van de oplossing voor deze conflicten?
P.M. van der Touw – luitenant-kolonel der Infanterie RI JWF en N.U. Stam – luitenant-kolonel der Infanterie RI JWF*
As an Army, ‘decisive combat is our first responsibility (…) to deliver the punch that nobody else (…) can deliver.’ Heavy armor ‘is an asymmetric advantage that we should not concede to anyone’ (Major General William Hix, U.S. Army, Deputy Director of the Army’s Capabilities Integration Center).[1]
Omdat toekomstige conflicten toch al moeilijk te voorspellen zijn, is het nog moeilijker om een krijgsmacht zo te formeren dat deze de onbekende toekomstige vijand effectief kan trotseren. Niemand kan in de toekomst kijken, laat staan voorspellen welke capaciteiten effectief zullen zijn tegen die vijand. Toch doen we een poging vanuit de vraag die in dit artikel centraal staat: zijn gemechaniseerde capaciteiten het antwoord op de onbekende conflicten van de toekomst? We betogen dat gemechaniseerde eenheden inderdaad een antwoord zijn op de conflicten van de toekomst. We gebruiken hierbij het gedachtegoed dat centraal stond tijdens het symposium ‘Operationeel concept voor Gemechaniseerde Operaties’ dat, op initiatief van Commandant 43 Gemechaniseerde Brigade, op 25 september 2014 plaatsvond. We beginnen onze argumentatie met het toelichten van het uitgangspunt van de beleidsnota In het belang van Nederland. Daarna gaan we in op de relevante dreigingen. Vervolgens komen de huidige misvattingen, die de discussie over gemechaniseerd optreden verstoren, aan bod. In antwoord hierop beschrijven we de eigenschappen van gemechaniseerde eenheden die wij als kerncompetenties beschouwen en sluiten af met beoogde toekomstontwikkelingen.
De beleidsnota
De regeringsnota In het belang van Nederland steunt op drie pijlers: financiële duurzaamheid, operationele duurzaamheid en internationale samenwerking. De krijgsmacht moet betaalbaar zijn, nu en op langere termijn, en moet ook in de toekomst kunnen omgaan met diffuse dreigingen en risico’s. Een eenzijdige oriëntatie op één type missie is niet verantwoord, aldus de regering. Integendeel, de Nederlandse krijgsmacht moet voorbereid blijven op een scala aan inzetmogelijkheden, in alle fasen van een conflict en zo nodig op grote afstand van de eigen landsgrenzen. Bovendien kiest de Nederlandse regering voor een hoogwaardige en op innovatie georiënteerde krijgsmacht, die kan profiteren van nieuwe concepten en technologische ontwikkelingen. Tot slot zoekt de krijgsmacht naar nieuwe en verregaande vormen van internationale samenwerking, waarmee de lasten en operationele risico’s evenwichtig kunnen worden verdeeld. Met het Connected Forces Initiative,[2] waar Smart Defence[3] een onderdeel van is, kunnen we de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen versterken en ontbrekende capaciteiten compenseren.
Als gevolg van de beleidsnota In het belang van Nederland maakt de landmacht, tegen de achtergrond van haar 200-jarig bestaan, op dit moment twee belangrijke ingrijpende keuzes. Deze keuzes staan beschreven in het Operating Concept Landoptreden (OCL).[4] Ten eerste reorganiseert de landmacht zich rond vier manoeuvrecapaciteiten, die alle tot op formatieniveau[5] kunnen worden ontplooid. Deze capaciteiten – Special Operations Forces (SOF), Air Assault, Gemotoriseerd en Gemechaniseerd – kunnen als zelfstandige capaciteit worden ingezet of multidisciplinair in tailor-made taakgroepen worden gegroepeerd. De landmacht wil hiermee, binnen de huidige financiële randvoorwaarden, veelzijdigheid realiseren. Ten tweede zal de landmacht in de komende jaren op niet eerder vertoonde wijze internationaal worden ingebed. Met de oprichting van multinationale formaties heeft de landmacht een instrument om strategische defensiekeuzes expliciet en in nog nauwere samenwerking met buitenlandse partners te maken. De gezamenlijke financiering van gezamenlijke defensieapparaten is dan een logische vervolgstap. Het uitgangspunt moet zijn dat Nederland vooral slimmer en niet per definitie minder moet investeren.
De landmacht reorganiseert zich rond vier manoeuvrecapaciteiten, die alle tot op formatieniveau kunnen worden ontplooid. Foto D. Ypma
Bovenstaande twee keuzes vormen de kern van het Operating Concept Landoptreden dat het Commando Landstrijdkrachten in opdracht van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) ontwikkelt en waaronder zogeheten Operating Concepts voor de verschillende manoeuvrecapaciteiten hangen. 43 Gemechaniseerde Brigade uit Havelte legt momenteel de eerste steen voor het Operating Concept voor Gemechaniseerde Operaties met een symposium en diverse publicaties. Met 43 Gemechaniseerde Brigade garandeert de landmacht een hoogwaardige, robuuste en genetwerkte capaciteit waarmee in het hoogste deel van het geweldsspectrum kan worden geopereerd. In navolging van 11 Air Maneuver Brigade, sinds juni 2014 in de Duitse Division Schnelle Kräfte geïntegreerd, wordt nu onderzocht in hoeverre 43 Gemechaniseerde Brigade met een vergelijkbaar traject in 1. Duitse Panzer Division kan worden opgenomen. Voor de landmacht is deze diepe integratie in grotere Duitse formaties geen politieke show case, maar een capaciteit die we in de komende jaren met overtuiging ontwikkelen.
De dreigingen
Er zijn vier ontwikkelingen die de gezamenlijke westerse veiligheid bedreigen in die zin dat ze de mogelijkheid van een gewapend conflict vergroten. In de eerste plaats is er de toegenomen verbale assertiviteit van Rusland en China. In de regel worden spanningen getemperd door corrigerende dynamieken, zoals gedeelde belangen, wederzijdse financiële en economische afhankelijkheid, militaire afschrikking, verdragen en regelingen. Dit alles heeft potentiële uitdagers van de wereldorde ervan weerhouden om conflicten te laten escaleren. Een analyse van het laatste decennium toont echter aan dat dit mechanisme niet meer vanzelfsprekend is.[6] De (her)rijzende grootmachten Rusland en China gaan steeds verder in het riskeren van internationale crises om hun doelen te bereiken. De toegenomen assertiviteit van deze landen versterkt het risico dat conflicten escaleren tot het niveau van openlijk geweld.
‘Prinsen en Koningen zullen handel drijven zolang ze daarmee het meeste gewin behalen. Ze zullen dreigen met oorlog als oorlog de kans op gewin vergroot. Ze zullen afzien van oorlog, als ze de kosten ervan in hun levenstijd niet met handel drijven kunnen terugverdienen’ – Niccolo Machiavelli, Il Principe, (1513)
Naast de bekende retoriek gedraagt zowel Rusland als China zich ook feitelijk assertiever. Dat manifesteert zich niet alleen in stijgende defensiebudgetten, maar ook in de vorm van internationale militaire presentie en nieuwe wapenwedlopen, zoals bijvoorbeeld in cyberspace. Deze assertiviteit is verre van anekdotisch. In het geval van Rusland en China staan veiligheidsbeleid, militaire doctrine en inrichting en stationering van de krijgsmacht in een logische relatie.[7] De daden van beide landen spreken als het ware luider dan hun woorden en men doet wat men zich heeft voorgenomen. De gevolgen van deze machtspolitiek zijn aanzienlijk en de Europese landen zullen een passend antwoord moeten vinden.
Een tweede dreiging wordt veroorzaakt door de toenemende strijd om grondstoffen en de rol die zogeheten ‘scharnierstaten’ hierin vervullen.[8] Scharnierstaten zijn in het bezit van of controleren de toegang tot militaire, economische of ideologische goederen.[9] Ze zijn gevangen tussen overlappende en concurrerende invloedssferen van de grootmachten en vormen de ‘kreukelzone’ van het internationale systeem. Ook wanneer grootmachten het vermijden om openlijk en in direct gewapend conflict met elkaar komen, zullen ze risico’s nemen om hun invloed op zulke staten te behouden.[10] Dit leidt thans tot hybride conflicten, die verdacht veel lijken op de proxy wars van de Koude Oorlog, waarbij een grootmacht de scharnierstaat het conflict liet uitvechten onder toekenning van veelal heimelijke steun. In de wetenschap dat de invloedssferen van de grootmachten de afgelopen dertig jaar ingrijpend zijn verschoven, is het zinvol om deze scharnierstaten in het vizier te houden. De voortdurende heroriëntatie van deze staten op zichzelf vormt al een bedreiging voor de westerse belangen. Zelfs in Duitsland, waar sinds de Tweede Wereldoorlog een behoudende buitenlandse veiligheidspolitiek geldt, debatteert men openlijk over militaire inzet om de economische belangen te beschermen.[11] Het belang dat westerse samenlevingen toekennen aan energievoorziening, verschaffing van grondstoffen en toegang tot afzetmarkten is groot. De hiermee samenhangende infrastructuur moet worden beschermd en, in extremis, worden bevochten.[12]
Assertiever gedrag van landen als Rusland is slechts één van de ontwikkelingen die de gezamenlijke westerse veiligheid bedreigen
Maar is Nederland bereid om daarvoor de noodzakelijke investeringen te doen? Of verleggen we de kosten van onze belangenbehartiging liever naar coalitiepartners? Het afnemend ownership van de Nederlandse collectieve veiligheid vormt namelijk een derde dreiging. Europese NAVO-leden zetten de trans-Atlantische band al jaren onder druk met de gebrekkige invulling van coalitieverplichtingen. Lidstaten beschouwen de NAVO als een politieke organisatie in plaats van een militaire, met als voornaamste wapen de voortdurende uitbreiding met nieuwe leden. De nieuwe lidstaten hebben voornamelijk beperkt interoperabele legacy forces toegevoegd, maar bevinden zich voorlopig wel onder de beschermende paraplu van het bondgenootschap. Ondertussen hebben de oude lidstaten unilaterale en visieloze reducties doorgevoerd. De uitbreiding heeft de NAVO maar zeer beperkt extra militaire capaciteiten opgeleverd, terwijl het potentieel voor conflict langs de buitengrens is toegenomen.
De militaire macht van de NAVO is lange tijd het resultaat geweest van Amerikaanse investeringsbereidheid. Maar juist de Verenigde Staten, daartoe gedwongen door de financiële crisis, hebben het ambitieniveau neerwaarts bijgesteld.[13] Europeanen vergeten vaak dat de NAVO slechts één van de veiligheidsorganisaties is waarmee de Verenigde Staten hun mondiale belangen afdekken. Amerikanen schaken simultaan en verwachten terecht van hun Europese bondgenoten dat zij niet alleen politiek, maar ook militair de lasten naar draagkracht op zich nemen. De Amerikaanse bijdrage aan de NAVO Command and Force Structure wordt teruggebracht, evenals het aantal Europese bases. Politiek blijven de Verenigde Staten dominant binnen het bondgenootschap aanwezig, maar van Europa wordt terecht een evenrediger bijdrage gevraagd.[14] Op de NAVO-Top in Wales in 2014 lijkt de trend van bezuinigingen te zijn doorbroken. In de eindverklaring stelden de bondgenoten dat de investeringen in defensie over tien jaar de omvang van 2 procent van het Bruto Nationaal Product weer zullen hebben bereikt. Dit politieke voornemen moet weliswaar nog worden ingevuld, maar vormt nu al een sterk en hoopvol signaal.
Een vierde dreiging komt voort uit Europese machtspolitiek, waarvan de situatie rond Oekraïne een passend voorbeeld is. De Russische annexatie van de Krim kan worden beschouwd als een reactie op de oostelijke expansie van de NAVO en de EU. Rusland voelt zich gemarginaliseerd, ziet zijn belangen bedreigd en wedijvert om erkenning als wereldmacht. Voor wie de retoriek en het consistente buitenlandbeleid van Moskou in de afgelopen jaren heeft gevolgd was de Russische reactie geen verrassing.[15] Het strategisch belang van de Krim en de Oost-Oekraïense infrastructuur was bekend en dat maakt het des te pijnlijker dat Europa niet op het militair handelen van de Russen was voorbereid.
Het is duidelijk dat de politieke verhoudingen tussen Rusland en het Westen een nieuwe fase zijn ingegaan. Het Westen heeft grote belangen in veel voormalige Sovjetstaten, nu soevereine buurlanden van Rusland. Rusland houdt zich vanuit zijn veiligheidsstrategie het recht voor om ‘met aanwending van alle middelen’ de Russische minderheden in deze landen te beschermen.[16] Zo heeft president Poetin onlangs nog aangegeven dat hij de inzet van het nucleaire wapen zou overwegen als hij niet succesvol zou zijn op de Krim.[17] Alleen al de intentie van Moskou om Russische minderheden in het buitenland te beschermen, in combinatie met de nodige retoriek, heeft een destabiliserend effect op verscheidene buurlanden. Hier zal het Westen een passend antwoord op moeten vinden. Het lijkt in alle gevallen zinvol om Rusland van het gebruik van militaire middelen te kunnen doen afzien.
Het zou eufemistisch zijn te stellen dat de wereld ‘vol dreigingen’ is, maar de mondiale veiligheidsdynamiek geeft zonder twijfel aanleiding tot ongerustheid en zorgvuldig nadenken over de benodigde militaire capaciteiten. Proliferatie, nieuwe wapenwedlopen, extremisme en de wil van (her)rijzende grootmachten om krijgsmachten in te zetten dwingen het Westen tot alertheid en een daarop afgestemd defensiebeleid. In politiek-strategische zin is het niet de taak van militairen om de vrede te bewaren, maar om oorlog te voorkomen. Het vermogen om een agressor te kunnen afschrikken[18] en in een conflictsituatie te domineren vormt de kern van deze taak. Dit vermogen zou, al dan niet in coalitieverband, maatgevend moeten zijn voor het ambitieniveau van Nederland.
Misvattingen
In de discussie over gemechaniseerde capaciteiten bestaan twee wijd verbreide ideeën die als misvattingen te beschouwen zijn. Het gaat hierbij om het dogmatisch denken over ‘licht versus zwaar’ en ‘snel versus langzaam’. De aanhangers van deze misvattingen pleiten voor een migratie naar lichtere wapensystemen en minder zwaar gepantserde voertuigen.[19] Al in 2003 rekenden Otto van Wiggen en Martin Wijnen met een artikel in de Militaire Spectator af met de onrealistische opvatting dat snelheid en flexibiliteit synoniemen waren voor lichte bewapening en hoge mobiliteit.[20] In de jaren ’90 verschoof het zwaartepunt van Defensie van de Eerste naar de Tweede Hoofdtaak, van verdediging van eigen bondgenootschappelijk grondgebied naar crisisbeheersingsoperaties. Sindsdien is de krijgsmacht met grote regelmaat ingezet in crisisbeheersingsoperaties. Volgens de toenmalige opvattingen konden militaire eenheden in dat kader pas van nut zijn als ze snel inzetbaar en flexibel waren. Men redeneerde dat een vroegtijdige ontplooiing van lichte eenheden een de-escalerend effect op de conflictpartijen zou hebben. De waardering voor tanks en pantservoertuigen erodeerde hierdoor in hoog tempo.
‘FCS [Future Combat System] was a troubled program because they had requirements that you couldn’t meet. In the end, survivability was sacrificed in the interest of mobility.’ Bob Sorge, General Dynamics FCS (2013)[21]
Inmiddels weten we dat de verwachtingen over de-escalatie met lichte militaire middelen te optimistisch waren. Het terzijde schuiven van DUTCHBATT door de Israeli Defense Force (UNIFIL, juni 1982), het gedwongen vertrek van de Belgen uit Rwanda (UNAMIR, april 1994) en van Dutchbat III uit Srebrenica (UNPROFOR, juli 1995) toonde de kwetsbaarheid van lichte eenheden aan. De-escalatie met militaire middelen kan alleen worden bereikt als een vredesmacht overtuigend de dominante militaire macht in de regio vormt. Hiermee is de factor ‘escalatiedominantie’ in vredesoperaties hernieuwd geïntroduceerd en wordt deze bij de totstandkoming van het Strategisch Militair Advies expliciet meegewogen.[22] Naast politieke wil en een robuust mandaat is escalatiedominantie de resultante van betere bescherming, hogere mobiliteit, superieure vuurkracht en de vrijheid van actie.
Over gemechaniseerde capaciteiten bestaan bepaalde misvattingen die passen in het dogmatische denken over ‘licht versus zwaar’ en ‘snel versus langzaam’
Een tweede misvatting is dat gemechaniseerde eenheden onaantrekkelijk zijn vanwege de complexiteit van capaciteiten en trage troepenopbouw. Het is zonder twijfel uitdagend om tanks en pantservoertuigen over grote afstanden te transporteren. Zelfs de enorme C-5 Galaxy kan maar twee gevechtstanks à 60 ton tegelijk vervoeren en daarbij is de beschikbaarheid van dit soort heavy lifters zeer beperkt. Bovendien stellen deze toestellen in beladen toestand hoge eisen aan de beschikbare start- en landingsbanen, waardoor ze in inzetgebied maar op een select aantal vliegvelden terecht kunnen. Het was vanwege dit soort pragmatische overwegingen dat de VS, ondanks zijn immense strategische luchtvloot, zijn zware middelen voor Desert Storm, Iraqi Freedom en ISAF voornamelijk via zeetransport verplaatste.
Om de nadelen van veel gewicht te verminderen startte de U.S. Army rond de eeuwwisseling de ontwikkeling van het Future Combat System (FCS).[23] Deze genetwerkte alleskunner zou maximaal 24 ton wegen, een hoge tactische mobiliteit hebben en voorzien zijn van stand-off precisie-wapensystemen. Vanwege deze combinatie van eigenschappen kon de bepantsering licht zijn; het was immers onwaarschijnlijk dat een tegenstander dit voertuig met wapens voor directe richting zou kunnen aangrijpen. Maar het FCS is nooit van de tekentafel afgekomen omdat het door de realiteit is ingehaald. Aangezien de benodigde techniek bij de start van de ontwikkeling van het FCS nog niet voorhanden was, introduceerden de Amerikaanse landmacht samen met de mariniers het Interim Armored Vehicle, de Stryker. Al snel na de eerste gevechtservaringen verloren tactische commandanten hun vertrouwen in dit voertuig. De irregulier optredende tegenstanders in Irak en Afghanistan meden het open terrein en ook de Stryker-units werden gedwongen om het gevecht in bedekt terrein aan te gaan. Bij gevechten in oorden en in de dichtbegroeide green zones werden de Strykers aan alle zijden getroffen. Het werd pijnlijk duidelijk dat het voertuig, dat zelfs aan de voorzijde relatief licht bepantserd was, over volstrekt onvoldoende incasseringsvermogen beschikte.
Om aan de actuele behoeftes te voldoen zijn de Amerikanen in 2009 gestart met de ontwikkeling van het Ground Combat Vehicle (GCV). Dit voertuig stond op rupsbanden, woog tussen de 40 en 70 ton, was aan alle zijden zwaar bepantserd en voorzien van een multifunctioneel wapenplatform. Het bood plaats aan twaalf man, inclusief een uitgestegen groep van negen infanteristen. De toegenomen lengte en uitrusting van de gemiddelde hedendaagse infanterist droeg bij aan de indrukwekkende omvang van dit big beast. De Amerikaanse landmacht alleen al had een behoefte gesteld van ruim 1700 GCV’s. Toch zal deze voorlopig niet worden ingevuld. Niet omdat de technische specificaties niet worden onderschreven, maar omdat het Pentagon in 2014 gedwongen was ruim 80 procent van het ontwikkelingsbudget te schrappen.[24] De Army Chief of Staff, generaal Raymond Odierno, trok de behoefte echter niet in twijfel. Integendeel: ‘I was very pleased with the progress of the Ground Combat Vehicle. I think we have the requirements right. We just cannot afford it right now’.[25]
Vasthoudende critici van gemechaniseerde eenheden wijzen dan nog op de omvangrijke logistieke staart. Zware voertuigen en grote kalibers hebben een toenemend effect op het te vervoeren tonnage. Daar valt niets op af te dingen, maar het moet wel in perspectief gezien worden. Zoals Van Wiggen en Wijnen al betoogden waren ook voor de ontplooiing en instandhouding van het bataljon Korps Mariniers naar Irak (SFIR, juni 2003) meer dan zeshonderd containers nodig.[26]
Een overmatige nadruk op factoren als ontplooibaarheid en de inspanning die de landmacht moet leveren om een eenheid in stand te houden, voert de discussie naar efficiency in plaats van effectiviteit. Containerbegrippen als ‘licht’ en ‘flexibel’ leiden tot het afdwalen van de vraag ‘Wat hebben we nodig?’ naar ‘Wat zijn we bereid om te leveren?’ In werkelijkheid bepalen de operationele omgevingsfactoren welke capaciteiten noodzakelijk zijn. Het is riskant gebleken om alleen met lichte eenheden te willen de-escaleren. Bij escalatie kunnen lichte eenheden vanwege hun kwetsbaarheid en gebrek aan vuurkracht terrein niet langdurig bezetten. Daarnaast is de waarde van snelle ontplooibaarheid maar relatief, aangezien het voortzettingsvermogen van landeenheden in de praktijk afhankelijk is van inherent langzaam transport over land en zee. Overigens pleiten wij niet voor bigger is better, maar we mogen de actuele eisen op het gebied van bescherming en ergonomie niet terzijde schuiven enkel in het voordeel van snelle ontplooibaarheid.
De kracht van het landoptreden ligt in de combinatie van eigenschappen van alle vier manoeuvrecapaciteiten – SOF, Air Assault, gemotoriseerd en gemechaniseerd – die tegelijkertijd ook niet los van elkaar kunnen worden gezien. Alleen door manoeuvrecapaciteiten samen te voegen ontstaat een capaciteit die full spectrum capable is en die gepast kan reageren op iedere dreiging. Daarom kiest de Koninklijke Landmacht voor een inrichting rond deze vier capaciteiten en voor het behoud van de flexibiliteit om de eigenschappen te integreren.
Kerncompetenties: slagkracht en escalatiedominantie
Om de plaats van gemechaniseerde eenheden in het spectrum van landoperaties te bepalen is het noodzakelijk om te begrijpen welke eigenschappen hen onderscheiden van de andere manoeuvrecapaciteiten. Die eigenschappen zijn slagkracht en escalatiedominantie; slagkracht als resultante van vuurkracht, bescherming en mobiliteit, escalatiedominantie als inherent vermogen om geweldsaanwending (over een breed geweldspectrum) met minimale voorbereiding te kunnen (op)schalen naar de behoefte van de plaats en het moment.
Slagkracht
Slagkracht is op tal van plaatsen in het geweldsspectrum relevant. Enerzijds is er de mogelijkheid van een (dreigend) conflict met een agressor die zwaar bewapende gemechaniseerde formaties kan ontplooien. Volgens het Eindrapport Strategische Verkenningen zal die agressor zich daar alleen van onthouden als hij geconfronteerd wordt met een vergelijkbaar uitgeruste tegenstander die hem initieel kan afschrikken (deterrent force) en hem, als het toch tot gevechtshandelingen komt, beslissend kan verslaan (decisive force).[27] De relevantie van slagkracht zal door de veranderende veiligheidsdreiging verder toenemen. Het aantal potentiële agressors met een dergelijke capaciteit neemt toe. Bovendien kan een confrontatie meestal niet worden voorspeld en is het dus zinvol om slagkracht zo snel mogelijk in te zetten. Anderzijds is op grond van onze lange ervaring met vredesoperaties vast te stellen dat slagkracht onverminderd relevant is. Ook dan is het psychologisch effect van gemechaniseerde eenheden groot. Gemechaniseerde eenheden geven het niet mis te verstane signaal op significante dreigingen voorbereid te zijn en de mogelijkheid te hebben om het conflict in eigen voordeel te beslechten. Dit psychologisch effect wordt nog versterkt als het tot wapeninzet komt. De afschrikwekkende uitstraling is in relatieve zin groter dan de kinetische effecten als Nederland bereid is slagkracht ook daadwerkelijk in te zetten.
Tijdens een vredesoperatie kan de geweldsintensiteit in tijd en plaats sterk variëren. Daaruit komt de behoefte van commandanten voort om de aanwending van geweld – of de dreiging daarmee – snel aan de operationele omgeving te kunnen aanpassen (scalability of force). Een dergelijke flexibiliteit is het resultaat van onder meer tactische mobiliteit en snelle commandovoering, maar vooral van de beschikbaarheid van manoeuvrecapaciteiten waarmee het gehele geweldsspectrum kan worden afgedekt (full spectrum capable). Gemechaniseerde eenheden hebben een grote slagkracht, gekenmerkt door een combinatie van grote vuurkracht, optimale bescherming en grote tactische mobiliteit. Hierdoor zijn ze bij zulk optreden een onmisbare component, omdat ze bij uitstek geschikt zijn om in het hoogste, maar ook in een lager deel, van het spectrum te opereren.
Slagkracht is een variabele en kan niet alleen aan gemechaniseerde eenheden worden toegeschreven. Vanzelfsprekend ontwikkelen ook de andere manoeuvrecapaciteiten slagkracht, al moet worden vastgesteld dat die van een andere orde is. Zowel SOF, Air Assault als gemotoriseerde eenheden beslissen (ook) in het nabijgevecht, daar waar door voetoptreden de beslissing kan worden afgedwongen. De hieraan verbonden risico’s zijn talrijk, evenals de randvoorwaarden om dit optreden succesvol te laten zijn. Met uitzondering van de strategische effecten van SOF-optreden is slagkracht voor deze manoeuvrecapaciteiten doorgaans het resultaat van grondgebonden vuursteun en luchtsteun. Als deze middelen niet voorhanden zijn of (binnen de geldende Rules of Engagement) niet mogen worden ingezet, bereiken de minder robuuste manoeuvre-eenheden eerder een culminatiepunt[28] of een vooraf gedefinieerd abort-criterium.[29] Daarentegen bestaan gemechaniseerde eenheden uit formaties zware wapendragers waarmee onder vrijwel alle (zicht)omstandigheden en met precisie op grote afstand doelen vanaf de grond kunnen worden aangegrepen. Er kan overwicht op een vijand worden bereikt, ook als vuur- of luchtsteunmiddelen tijdelijk niet beschikbaar zijn.
De slagkracht van gemechaniseerde eenheden komt ook tot uiting in hun hoge tactische wendbaarheid, waarmee zij het tempo kunnen bepalen door snel op vijandelijke acties te anticiperen en daardoor kansen uit kunnen buiten. Gemechaniseerde eenheden zijn niet per definitie sneller dan andere capaciteiten, maar zijn als formatie in het (open) terrein wel wendbaarder. Ze zijn bij uitstek geschikt om in brede formaties terrein te vermeesteren en dit naderhand door middel van beweeglijke vuurgevechten te behouden. Dit geldt ook in verstedelijkt gebied tot op het enkele voertuig. De draaicirkel van de rupsvoertuigen is namelijk heel klein (zo groot als het voertuig zelf) waardoor gemechaniseerde capaciteit heel snel kan manoeuvreren in oorden. Tempo kan echter niet worden ontwikkeld zonder tactische samenhang. Juist vanwege die samenhang is het logisch om het tankwapen te plaatsen binnen de gemechaniseerde eenheden. Om het tankwapen tot zijn recht te laten komen moet het deel uitmaken van formaties die qua snelheid, wendbaarheid, vuurkracht en beschermingsgraad vergelijkbaar zijn. In alle andere gevallen is een tank niet meer dan een infanterie-ondersteuningswapen. In die rol wordt maar beperkt slagkracht ontwikkeld en bovendien maakt het relatief langzame infanteriegevecht de tank kwetsbaar.
Op grond van het vermogen om in het hoogste deel van het geweldsspectrum te opereren worden gemechaniseerde eenheden nog weleens beschouwd als het ‘sluitstuk’ van de capaciteiten die een commandant ter beschikking staan. Dit is echter een te beperkte kijk op deze manoeuvrecapaciteit, want gemechaniseerde eenheden zijn vanwege de integratie van middelen en systemen juist zeer veelzijdig in optreden. Het is terecht om te stellen dat gemechaniseerde eenheden vanwege hun slagkracht commandanten in staat stellen verder te escaleren om de beoogde dominantie in het gevecht te bereiken.
Escalatiedominatie
Naast slagkracht is escalatiedominantie de tweede onderscheidende eigenschap van gemechaniseerde eenheden. Escalatiedominantie wordt bereikt wanneer we overtuigend demonstreren dat we niet alleen de wil en het mandaat hebben, maar ook het vermogen om de geweldsaanwending op te schalen. Wie met escalatie dreigt maar het alsnog niet doet, is kwetsbaar voor een tegenstander, die dit tactisch en met informatie-operaties kan uitbuiten. Om dominant op het gevechtsveld te kunnen zijn moet een eenheid met weinig reactietijd activiteiten kunnen ontplooien in het gehele wapenspectrum. Deze variëren van informatie-activiteiten, crowd control,[30] de inzet van minder-letale wapens en letale precisiewapens tot uiteindelijk letale wapens met effecten op een grote oppervlakte.
‘We handhaven de vrede door onze kracht; zwakheid lokt slechts agressie uit.’ Ronald Reagan, president van de Verenigde Staten (1981-1989).[31]
Bepantsering geeft gemechaniseerde eenheden incasseringsvermogen en ze kunnen bereden, uitgestegen en te voet opereren. De uitrusting bestaat uit een veelheid aan geavanceerde wapensystemen en sensoren, die grotendeels via netwerken verbonden zijn en die snel op nieuwe doelen kunnen worden georiënteerd. Snelle heroriëntatie is ook mogelijk omdat het personeel op alle niveaus mentaal voorbereid is op escalerend of de-escalerend handelen. Om in alle situaties gepast te kunnen handelen hebben de eenheden tot op het laagste niveau een grote variatie aan letale wapensystemen. Helaas stellen we vast dat de beschikbaarheid van organieke minder-letale middelen beperkt is. Ondanks de indrukwekkende technische ontwikkelingen op dit gebied is het instrumentarium van de landmacht te beperkt om het gat tussen letale en minder-letale inzet sluitend te dichten. Deze tekortkoming is niet uniek voor gemechaniseerde eenheden, maar betreft alle vormen van manoeuvre-optreden. Gemechaniseerde eenheden verleggen ten opzichte van de andere vormen van manoeuvre-optreden de grens van escalatiedominantie dus vooral aan de bovenzijde van het spectrum.
Overigens betekent de toepassing van escalatiedominantie niet dat een conflict permanent in een bepaald deel van het geweldspectrum wordt vastgezet. Integendeel, een kortstondige militaire escalatie kan conflictpartijen ertoe bewegen versneld tot een resolutie te komen. Escalatiedominantie heeft per definitie dus geenszins een vernietigend karakter. Op basis van dat inzicht besloot de VS in 2006 zijn grondtroepen in Irak te versterken met een operatie die bekend werd als the Surge. Vanwege de benodigde slagkracht en het vermogen om te escaleren bestond 62 procent van de ingevaren en ingevlogen formaties uit gemechaniseerde eenheden (zie figuur 1).[32] De meeste waren niet voorbestemd voor inzet in de open ruimte, maar juist in verstedelijkte gebieden, daar waar de gevechtsafstanden kort en het incasseringsvermogen groot moet zijn.
Figuur 1 Formaties van gemechaniseerde eenheden tijdens de Amerikaanse Surge in Irak
In januari 2007 zei de toenmalige president George W. Bush in een tv-toespraak over de Surge: ‘This is the new way forward. The overall operational objective is to help Iraqi’s clear and secure neighborhoods, to help them protect the population, and to help ensure that the Iraqi forces left behind are capable of providing adequate security’.[33] Een serie omvangrijke counterinsurgency-operaties in voornamelijk door sjiitische milities gedomineerde steden en wijken volgde in 2007 en 2008. Al op 10 september 2007 rapporteerde generaal David Petraeus, de Commander Multinational Forces Iraq: ‘the military objectives of the surge are, in large measure, being met’. Hij refereerde aan de recente en consistente daling van het aantal veiligheidsincidenten sinds juni 2007, die hij toeschreef aan de verzwakking van al-Qaida en sjiitische extremisten in Irak.[34]
De denktank Brookings Institution concludeerde op 22 december 2007 dat de veiligheidssituatie in Irak ingrijpend was verbeterd en zich op het niveau van 2004 bevond.[35] In diezelfde periode rapporteerde het Iraakse ministerie van Binnenlandse Zaken dat het aantal burgerdoden scherp was gedaald.[36] Dat positieve beeld werd in augustus 2008 beaamd in de Washington Post, waarin werd beargumenteerd dat ‘The Iraq war is not over, but our war effort is on a firmer foundation. (…) The surge has created the space and time for the competition for power and resources in Iraq to play out in the political realm, with words instead of bombs.’ Volgens de schrijver, Petraeus chef-staf kolonel Peter Mansoor, had de escalatie van militaire macht aantoonbaar geleid tot meer veiligheid en de bereidheid van Iraakse influentials om tot een oplossing van hun belangenconflicten te komen.[37]
Eén van de bekendste en meest uitvoerig beschreven operaties tijdens de Surge was Operation Imposing Law and Order.[38] In maart 2008 werd het hart van Bagdad, waaronder de internationale Green Zone, ernstig bedreigd vanuit de enorme woonwijk die de naam Sadr City had gekregen. De wijk bood onderdak aan ongeveer twee miljoen sjiitische moslims en was de thuisbasis van de militante geestelijke Muqtada al-Sadr. Zijn extremistische militie, de Mahdi Army, opereerde straffeloos en met haast volledige vrijheid van handelen in en vanuit de wijk. Als antwoord op de voortdurende aanslagen en raketaanvallen begon de U.S. Army eind maart 2008 met zuiveringsoperaties, maar liep al gauw vast door de zware weerstand van de Mahdi Army. Ondanks de permanente luchtsteun bleken sjiitische strijders voortdurend in staat om de Amerikanen verliezen toe te brengen. De Strykers, evenals de Armored Humvees en de Mine-Resistant Ambush Protected (MRAP) voertuigen, waren vaak niet bestand tegen het doordringend vermogen van Improvised Explosive Devices (IED’s) en draagbare antitank-wapens van Iraanse makelij. Daarnaast bleken deze wielvoertuigen niet in staat om de opgeworpen hindernissen te over- of doorschrijden. Pas nadat de lichtere eenheden waren versterkt of afgelost door gemechaniseerde eenheden, uitgerust met het M2A3 Bradley Infantry Fighting Vehicle (IFV) en M1A2 Abrams Main Battle Tank (MBT), kon vooruitgang worden geboekt. Nog steeds werden veel Amerikaanse soldaten slachtoffer van snipervuur, maar de Mahdi Army kon geen goed antwoord vinden op de heavy armor die nu hun hindernissen doorbrak en sleutelposities in Sadr City bezette. Op 10 mei 2008 beval al-Sadr zijn militie het gevecht te staken, waarna op 20 mei Iraakse troepen bezit namen van de wijk.
Het gaat te ver om in dit artikel alle factoren die aan het slagen van de Surge hebben bijgedragen te analyseren. Er zijn ook critici die beweren dat de statistieken onbetrouwbaar zijn of dat Iran om opportunistische redenen zijn steun aan de sjiitische milities staakte. Toch is de algemeen geldende opvatting bij de U.S. Army en coalitiepartners die in 2007 en 2008 aan de counterinsurgency-operaties deelnamen dat de militair-operationele doelen werden gerealiseerd. Dominante vuurkracht, grote mobiliteit en goede bescherming waren de sleutels voor het winnen van dit counterinsurgency-gevecht. Dat de veiligheidssituatie niet duurzaam is gestabiliseerd zou te wijten zijn aan het uitblijven van resultaten in het politieke domein.
Nadat de Amerikanen tijdens de Surge hun lichtere eenheden hadden versterkt met gemechaniseerde eenheden, onder meer uitgerust met de M1A2 Abrams Main Battle Tank, kon in de strijd om Bagdad vooruitgang worden geboekt. Foto US Army, C. Willingham
Tot besluit
Naar onze mening zijn gemechaniseerde capaciteiten een krachtig en toekomstbestendig antwoord op de dreigingen in de 21ste eeuw. De dreiging die voortkomt uit proliferatie, nieuwe wapenwedlopen, extremisme en de bereidheid van (her)rijzende grootmachten hun militair vermogen in te zetten, is serieus te nemen. Het ligt dus niet voor de hand de landmacht in te richten op alleen operaties met een beheersbaar risicoprofiel, die met relatief goedkope platforms tot een goed einde kunnen worden gebracht. Juist nu is er behoefte aan robuuste formaties, waarmee potentiële risico’s af te wenden of te beperken zijn. Nederland maakt geen voorbehoud voor bepaalde typen operaties en vraagt van zijn krijgsmacht om full spectrum capable te blijven. Tenzij Nederland de rekening van veiligheid naar bondgenoten wil verleggen, vraagt dit om intensivering van capaciteiten aan de bovenzijde van het geweldsspectrum. Dat is waar de afgelopen decennia het meest ingrijpend is bezuinigd en waar het meeste aan effectbrengers is ingeleverd.
De ambitie om in het hoogste deel van het geweldsspectrum te kunnen blijven opereren deelt Nederland met Duitsland. De Duitse krijgsmacht is op zichzelf al een relevante en autonome machtsfactor en is in kwantitatieve zin niet afhankelijk van internationale partners. Beide landen hebben elkaar vooral in kwalitatieve zin veel te bieden. De landmacht is bijvoorbeeld vanwege haar veelzijdigheid en relatief beperkte omvang zeer geschikt als proeftuin: nieuwe methoden en middelen kunnen op bruikbaarheid worden getest en snel breed worden ingevoerd. De voorsprong die Nederland heeft op het gebied van command and control met systemen als TITAAN[39] en het Battlefield Management System ELIAS[40] was zonder die experimentele omgeving niet mogelijk geweest. Maar Duitsland staat ook aan de vooravond van de invoering van de Puma ter vervanging van de Marder. Nederland heeft met de aanschaf van de CV90 al veel ervaring opgedaan met het invoeren van een modern en gedigitaliseerd gevechtsvoertuig, waarvan de implicaties tot ver buiten de technologie alleen reiken.
Toepasselijk voor zijn leidende rol in Europa manifesteert Duitsland zich steeds sterker als framework nation: internationale partners worden uitgenodigd om aansluiting te zoeken bij Duitsland tijdens operaties, maar ook – nog belangrijker – voor de ontwikkeling van staande multinationale formaties. Het Connected Forces Initiative, waar smart defence een onderdeel van is, geeft een belangrijke impuls aan de verdieping van interoperabiliteit en de ontwikkeling van adequaat en betaalbaar militair vermogen. Ook 43 Gemechaniseerde Brigade heeft de uitgestoken hand aangenomen en bevindt zich op het pad naar diepe integratie, in ons geval met de 1. Duitse Panzer Division. Met deze samenwerking zal Nederland ook in de toekomst op het hoogste geweldsniveau kunnen blijven opereren.
* Paul van der Touw is uitgezonden als Military Assistant to NATO’s Senior Civilian Representative to Afghanistan (Kabul). Bert Stam is Commandant van 44 Pantserinfanteriebataljon RI JWF.
[1] Zie: Breaking Defense.com, ‘GCV And Beyond: How The Army Is Gettin’ Heavy After Afghanistan’ (11 maart 2013) http://breakingdefense.com/2013/03/gcv-and-beyond-how-the-army-is-gettin-heavy-after-afghanistan/.
[2] Zie: http://www.nato.int/cps/en/natolive/topics_98527.htm. The Connected Forces Initiative (CFI) is essential to ensure that the Alliance remains well prepared to undertake the full range of its missions, as well as to address future challenges wherever they may arise. It also reinforces the message that NATO is displaying its capability and resolve in the light of a changing and unpredictable security environment. The implementation of CFI is one of the key means to deliver NATO Forces 2020 (2012 Chicago Summit).
[3] Zie: http://www.nato.int/docu/review/Topics/EN/Smart-Defence.htm. Smart defence is a concept that encourages Allies to cooperate in developing, acquiring and maintaining military capabilities to meet current security problems in accordance with the new NATO strategic concept. Therefore, NATO smart defence means pooling and sharing capabilities, setting priorities and coordinating efforts better.
[4] Commandant Landstrijdkrachten, Operating Concept Landoptreden (november 2014).
[5] Formatie is brigadeniveau of hoger. Op formatieniveau is een grotere staf noodzakelijk om steun bij het besluitvormings- en bevelsvoeringsproces te leveren, zodat de commandant zich met hoofdzaken bezig kan houden en op die plaats kan zijn waar hij het gevecht beslissend kan beïnvloeden.
[6] The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS), Strategic Monitor 2014. Zie: www.hcss.nl/reports/strategic-monitor-2014-four-strategic-challenges/144/.
[7] HCSS, Strategic Monitor 2014.
[8] Scharnierstaten zijn landen die militaire, economische of ideologische strategische goederen hebben waarop de grootmachten azen. Scharnierstaten zijn daardoor gevangen tussen de overlappende en concurrerende invloedsferen van de grootmachten. Ze vormen de naden van het internationale systeem en spelen een belangrijke rol in regionale en mondiale stabiliteit en veiligheid. Ze kunnen de internationale veiligheidssituatie beïnvloeden.
[9] HCSS, Strategic Monitor 2014.
[10] HCSS, Strategic Monitor 2014.
[11] Vergelijk de uitspraken van Bondspresident Horst Köhler na zijn bezoek aan Duitse troepen in Afghanistan, mei 2010: ‘Duitse bondspresident Köhler treedt af’, in: NRC Handelsblad, 31 mei 2010. Zie: http://vorige.nrc.nl/buitenland/article2554836.ece/Duitse_bondspresident_Kohler_treedt_af.
[12] Internationale Veiligheidsstrategie: Kamerstukken II, 2012-13, 33694, Nr. 1 .
[13] ‘VS bezuinigt krap 500 miljard op defensie’, in: NRC Handelsblad, 26 januari 2012. Zie: www.nrc.nl/nieuws/2012/01/26/vs-bezuinigt-krap-500-miljard-op-leger/.
[14] ‘Europese landen moet meer bijdragen aan NAVO’, in: de Volkskrant, 3 mei 2014. Zie: http://www.volkskrant.nl/buitenland/europese-landen-moeten-meer-bijdragen-aan-navo~a3647502/.
[15] Zie onder meer Marcel de Haas, ‘Het zwakke Westen heeft het nakijken’, in: Friesch Dagblad, 18 april 2014. Zie: via: www.clingendael.nl/publication/het-zwakke-westen-heeft-het-nakijken.
[16] Maarten Muns, ‘Rusland vindt altijd wel ergens een minderheid om te beschermen‘ (3 september 2014). Zie: www.kennislink.nl/publicaties/rusland-vindt-altijd-wel-ergens-een-minderheid-om-te-beschermen. Zie ook: Russia’s National Security Strategy to 2020 (translated), onder meer par. 38: www.isn.ethz.ch/Digital-Library/Publications/Detail/?id=154915.
[17] Zie: www.elsevier.nl/Buitenland/achtergrond/2015/3/Poetin-overwoog-inzet-van-kernwapens-voor-annexatie-Krim-1727479W/.
[18] De nota In het belang van Nederland zegt bij ‘De zeven strategische functies’ (blz. 12) onder Afschrikken: ‘Het ontmoedigen van activiteiten die indruisen tegen de belangen van het Koninkrijk en de internationale rechtsorde door geloofwaardige vergeldingsmaatregelen in het vooruitzicht te stellen’.
[19] KIVI, ‘Alternatieve energie voor Defensie’ (2010) zie: https://afdelingen.kivi.nl/defensieenveiligheid/PAG000007114/Alternatieve-energie-voor-Defensie.html.
[20] M.H. Wijnen en O. van Wiggen, ‘Gemechaniseerde eenheden: misvattingen en opvattingen’, in: Militaire Spectator 172 (2003) (9) 472-479.
[21] Zie: http://breakingdefense.com/2013/11/bae-general-dynamics-we-can-get-weight-down-on-army-gcv/.
[22] Kamerstukken II, 2012-13, 32 733, nr. 133, Beleidsbrief Defensie.
[23] Zie: www.globalsecurity.org/military/systems/ground/fcs.htm.
[24] ‘US Army, Marines Struggle With Infantry Vehicle Replacements’ in: Defensenews.com (6 April 2014). Zie: http://archive.defensenews.com/article/20140406/DEFREG02/304060009/US-Army-Marines-Struggle-Infantry-Vehicle-Replacements.
[25] Zie: http://archive.defensenews.com/article/20140123/DEFREG02/301230041/US-Army-Chief-Confirms-Ground-Combat-Vehicle-Dead-Now-.
[26] Wijnen en Van Wiggen, ‘Gemechaniseerde eenheden’, 476.
[27] ‘Strategische functies Defensie’, in: Eindrapport Strategische Verkenningen (Den Haag, ministerie van Defensie, 2010) 194. Zie: www.defensie.nl/documenten/rapporten/2010/03/29/eindrapport-verkenningen-2010.
[28] Carl von Clausewitz, Vom Kriege, 1832 (vertaling auteurs): ‘Een punt (geografisch en/of in de tijd) waar het offensief van de aanvallende partij zijn kracht verliest en een tegenaanval mogelijk wordt’.
[29] AAP-6, NATO Glossery of terms and definitions, 2008, (vertaling auteurs): ‘Een vooraf op basis van risico analyse vastgestelde omstandigheid die het succes van een operatie niet langer waarschijnlijk maakt.’
[30] Instituut Fysieke Veiligheid: ‘Crowd control is de uitvoeringsfase van crowd management en betreft de organisatie rond (grote) evenementen gericht op het voorkomen van escalerende situaties’. Zie: www.ifv.nl.
[31] Zie: www.presidency.ucsb.edu/ws/index.php?pid=37350&st=Memorial+Day.
[32] Zie: Army Times, 16 juli 2007 en Marine Corps Times, 16 juli 2007.
[33] ‘President’s Address to the Nation’, White House, Office of the Press Secretary, 10 januari 2007. Zie: http://georgewbush-whitehouse.archives.gov/news/releases/2007/01/20070110-7.html.
[34], ‘Report to Congress on the Situation in Iraq’, (Washington, D.C., US Department of Defense, 10 september 2007) Zie: www.defenselink.mil/pubs/pdfs/Patraeus-Testimony20070910.pdf.
[35] ‘The state of Iraq: An Update’ (Wasington, D.C., Brookings Institution, 22 december 2007) Zie: http://www.brookings.edu/research/opinions/2007/12/22-iraq-ohanlon.
[36] ‘US December death toll in Iraq second lowest of the war’, CNN, 31 december 2007. Zie: http://edition.cnn.com/2007/WORLD/meast/12/31/iraq.man/index.html.
[37] Peter Mansoor, ‘How the Surge Worked’, in: the Washington Post, 10 augustus 2008. Zie: http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2008/08/08/AR2008080802918.html.
[38] ‘The 2008 battle of Sadr City’ (Santa Monica, RAND Corporation, 2013) Zie: http://www.rand.org/pubs/research_reports/RR160.html.
[39] Theatre Independent Army and Air Force Network.
[40] Essential Land-Based Information Application and Services.