De genie is van alle tijden. Al sinds de Oudheid hadden legers technici en werklieden in de gelederen om de weg te banen tijdens veldtochten. Xerxes, koning van de Perzen, liet hen 2500 jaar geleden tijdens zijn campagne tegen de Grieken twee enorme schipbruggen over de Dardanellen bouwen. Hannibal stuurde hen vooruit om bergpassen door de Alpen begaanbaar te maken voor zijn enorme strijdmacht en zijn olifanten. ‘Ik zal een weg vinden, of ik maak er een’, zou hij hebben gezegd. Later, vanaf de middeleeuwen, krijgt de wedloop tussen aanvals- en verdedigingsmiddelen vaart als oorlogvoering zich concentreert op de belegering van kastelen en vestingen. In die periode begint de genie ook een afgebakende discipline binnen het leger te worden. In recentere tijden, van de Napoleontische periode tot de Russische inval in Oekraïne, pasten genisten steeds nieuwe technologische vindingen toe en leverde het Regiment Genietroepen een belangrijke bijdrage aan missies van de Nederlandse krijgsmacht in het buitenland.

Genisten van de Verlichtingstroepen in actie op de Kromhoutkazerne in Utrecht, 1930. Foto Beeldbank NIMH

De periode 1748-1815

Formeel begint de geschiedenis van het Regiment Genietroepen op 15 mei 1748. Op deze dag moest kolonel Nicolas François, baron Breda-de Trossi, het Regiment Mineurs en Sappeurs hebben geformeerd en presenteren aan vertegenwoordigers van zijn opdrachtgever, de Raad van State. Daarvóór waren er al mineurs, sappeurs en pontonniers in het Staatse leger, en ook ingenieurs die de vestingwerken aanlegden en onderhielden. Voor elke ‘bloedgroep’ van de genie zou er een eigen oprichtingsdatum kunnen zijn, maar niettemin ging 15 mei 1748 als officiële ‘geboortedag’ de geschiedenis in omdat vanaf dat moment een regimentsverband bestond. Dit regiment had een sterkte van circa 600 man, met vier compagnieën van elk 63 mineurs en 63 sappeurs. Twee compagnieën hadden Maastricht als thuisbasis; de andere twee waren in Breda ondergebracht. De taak van het regiment bestond voornamelijk uit ‘mineren’ (ondergraven en met springmiddelen vernietigen) van vijandelijke stellingen en ‘sapperen’ (maken van aanvalsloopgraven en veldversterkingen). 

De pontonniers en de fortificatie-ingenieurs maakten nog geen deel uit van dit regiment. De ‘pontgasten’ vormden lange tijd een eigenstandige eenheid binnen de artillerie. Dit wapen was in het waterrijke Nederland immers hun belangrijkste opdrachtgever voor het verplaatsen van het zware geschut. Een echte eenheid werden zij overigens pas vanaf 1792. Voordien waren de pontonniers een lost-vast verband van een brugmeester in vaste dienst en scheepsvolk dat alleen tijdens oefeningen en veldtochten onder de wapenen kwam. De militaire ingenieurs waren wel in vaste dienst en dienden ook bij een eigen korps, dat in 1688 was opgericht als de Dienst der Fortificatiën. Talrijke reorganisaties verder, waarbij de genie afwisselend groeide en kromp, kwamen de vier geniedisciplines met de artillerie in 1807 samen in het Koninklijk Korps Artillerie- en Genietroepen. Dit korps was echter een kort leven beschoren. Na de inlijving van het Nederlandse leger in de Grande Armée van keizer Napoleon in 1810 braken de Fransen het korps op en brachten zij de onderdelen onder bij Franse eenheden.

De mineurs gingen als 6e Compagnie over naar het Franse 1e Bataljon Mineurs. Op dat moment dienden ze al twee jaar in Spanje en Portugal onder generaal-majoor David Hendrik Chassé, die daar met zijn Hollandse Brigade deel uitmaakte van het Franse leger. De meeste pontonniers kwam terecht bij de 11e Compagnie van het 1e Bataljon Pontonniers ‘du Rhin’ in Straatsburg. Georg Diderich Benthien kreeg de leiding over deze compagnie. Met het bataljon trokken de Nederlandse pontonniers in 1812 met Napoleon op naar Rusland. Deze veldtocht eindigde in een roemloze vlucht waarbij het Franse leger verschrikkelijke verliezen leed. Onderdeel van deze episode is de brugslag over de ijskoude Berezina. In het zicht van de vijand wist de compagnie van Benthien door haast onmenselijke inspanning een van de twee schraagbruggen te voltooien waarover duizenden konden ontsnappen aan het Russische geschutvuur. Waarschijnlijk overleefden slechts acht van de honderd Nederlandse pontonniers de barre omstandigheden in Rusland.

De periode 1815-1940

Na de val van Napoleon in 1815 werd het Nederlandse leger weer opgebouwd. De pontonniers, de sappeurs en de mineurs werden in één bataljon ondergebracht onder leiding van luitenant-kolonel Johan Heinrich Hottinger. Begin 1822 ging de organisatie van dit bataljon weer op de schop. De pontonnierscompagnie ging over naar de artillerie, nadat een Korps Ingenieurs, Mineurs en Sappeurs was geformeerd. Het Bataljon Mineurs en Sappeurs in dit korps was echter veel te klein voor de vele vestingen in het nieuwe koninkrijk waarin de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden waren verenigd. In de Zuidelijke Nederlanden (ongeveer het huidige België) werd namelijk gebouwd aan een uitgebreid stelsel van vestingen om de Fransen in te tomen, de zogenoemde Wellingtonbarrière. Een berekening wees uit dat er minstens 2000 mineurs en sappeurs nodig waren om die te verdedigen én tegelijkertijd het veldleger te steunen. Koning Willem I keurde de uitbreidingsplannen in 1828 goed en zo kon een begin worden gemaakt met de formatie van een Korps Mineurs en Sappeurs van drie bataljons met elk vier compagnieën.

Toen zich eind augustus 1830 de eerste signalen van de Belgische Opstand aankondigden, gericht op afsplitsing van het Koninkrijk der Nederlanden, had het korps bij lange na nog niet de geplande omvang bereikt. Door de roerige situatie verlieten veel ‘zuiderlingen’ het korps en verviel de vorming van een derde bataljon. Nadat de Belgen medio 1831 hadden gekozen voor een eigen koning besloot koning Willem I tot militair ingrijpen: de Tiendaagse Veldtocht, waaraan ook een compagnie mineurs en sappeurs deelnam. Ook tijdens gevechten daarna om de Citadel van Antwerpen in 1832 liet het daar gelegerde detachement mineurs en sappeurs zich niet onbetuigd, geïllustreerd ook door de toekenning van de Militaire Willemsorde aan vier leden van het detachement.

De totstandkoming van het scheidingsverdrag tussen Nederland en België in 1839 leidde (weer) tot een periode van inkrimping. Oorlogsinspanningen zouden tijdens de rest van de 19e eeuw niet meer worden geleverd. Het Korps Mineurs en Sappeurs werd ongeveer gehalveerd; het aantal pontonniers bleef intussen vrijwel gelijk omdat zij in Nederland met zijn vele rivieren en waterwegen een essentiële rol vervulden bij troepenbewegingen. De mineurs en sappeurs werden (ook) ingezet in het kader van de aanleg en onderhoud van fortificatiën en het bouwen van legeringsfaciliteiten te velde, waaronder tenten en brakken, veldkeukens en bakovens. Ook werd steun verleend aan andere overheidsorganisaties zoals bij het opblazen van kruiend ijs in de rivieren, waarmee de kans op overstromingen afnam, en het graven van onderaardse gangen voor de aanleg van afwateringssystemen en rioleringen.

De 19e eeuw was voor de genie – en de rest van de krijgsmacht – vooral een eeuw van technische ontwikkelingen en uitvindingen die de oorlogvoering een ander aanzien gaven. Als technisch wapen nam de genie veel nieuwe taken op zich en door het groeiende en veranderende takenpakket transformeerde de genie tot een samenstel van vaak technisch geschoolde specialisten dat onontbeerlijk was voor de moderne oorlogvoering. Het gebruik van elektriciteit, telegrafie, spoorwegen en luchtvaart stelde de genisten voor uitdagingen die goed aansloten op het innovatieve karakter van het Wapen, zoals ook de voorbeelden in de onderstaande kadertekst illustreren.

De genie en techniek zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom keek Defensie in het verleden al snel naar de genietroepen als een nieuwe uitvinding zijn intrede deed bij de krijgsmacht. Zo stond de wieg van onder meer de verbindingsdienst en de luchtmacht bij de genie.

Verbindingen

Zonder goede verbindingen is commandovoering onmogelijk. Tot ver in de 19e eeuw waren ordonnansen, geluidssignalen en optische seinen (met licht en vlaggen) daarvoor de aangewezen middelen. Door de komst van de telegraaf werd het mogelijk sneller en over grote afstanden te communiceren. Telegrafie trok direct de aandacht van de krijgsmacht en al snel experimenteerde de genie ermee. In 1892 werd besloten een telegraafeenheid op te richten. Naast de ‘veldtelegraphisten’ leverde de genie in de navolgende jaren ook personeel voor de telefoondienst. Vanaf 1905 kwam daar de radiodienst bij.

De veelzijdige Verbindingsdienst groeide snel, maar de organisatie was versnipperd. In 1938 werden alle ‘verbindelaars’ verenigd in het 2e Regiment Genietroepen. Na de Tweede Wereldoorlog gingen zij hun eigen weg: op 1 mei 1949 werd de Verbindingsdienst een zelfstandig Wapen en daarmee een zelfstandig regiment, los van de genie.

Spoorwegen

In dezelfde jaren dat de telegraaf zijn intrede deed bij het leger, begon de genie ook te oefenen met het leggen van spoorwegen. Daarnaast gingen enkele mineurs als machinist en stoker in de leer bij spoorwegmaatschappijen. De genie kreeg ook eigen smalspoormaterieel en locomotieven. Daarvoor vormde de spoorwegstaking van 1903 de aanleiding. De regering wilde zekerstellen dat genietroepen in dit soort situaties beschikbaar zouden zijn om de spoorwegdienst over te nemen. 1881 was het geboortejaar van de Spoorweg- en Telegraafcompagnie. Het ‘spoorwezen’ ging in 1896 verder als een afzonderlijke compagnie en zou in 1938 de sterkte van een bataljon bereiken. Na de Tweede Wereldoorlog verdween deze specialiteit. Mineurs leerden nadien alleen nog hoe zij spoorrails en -bruggen moesten vernielen. Inmiddels is ook de rol van de aanleg van spoorwegen weer in het takenpakket van 101 Geniebataljon opgenomen.

Verlichting

Verlichting op het slagveld: het heeft voor- en nadelen. Met licht is de vijand makkelijker te onderkennen, maar degene die het licht bedient natuurlijk ook. De genie begon aan het einde van de 19e eeuw te experimenteren met elektrische zoeklichten. Het eerste materieel was zo zwaar dat het alleen dienst deed op forten en in stellingen. Het was pionieren met elektrotechniek. Daarmee had de genie al ervaring opgedaan met de telegrafie, maar de torpedisten waren specialist op dit gebied. In 1910 kwamen bij het regiment de eerste elektriciens op voor de verlichtingsdienst. Deze dienst breidde tijdens de Eerste Wereldoorlog flink uit. Ook kwamen er zoeklichten om vliegtuigen op te sporen voor de luchtdoelartillerie. In 1922 werd de verlichtingsdienst een bataljon en op 1 oktober 1938 volgde de formatie van het 3e Regiment Genietroepen (Verlichtingstroepen). De verlichtingsdienst keerde na de Tweede Wereldoorlog niet terug.

De derde dimensie

In de jaren 1886-1887 ging de genie ook de lucht in. Het Korps Genietroepen kreeg opdracht om twee luchtballonnen te beproeven. Een succes werd het niet, maar de eerste stap naar de derde dimensie was gezet. Het was een genieofficier, Willem-Hendrik Schukking, die in 1908 een zweefvliegtuig bouwde en daarmee als eerste Nederlander (heel even) het luchtruim koos. Maar het was een andere genist die de militaire luchtvaart in Nederland op de kaart zette: Cornelis Snijders. Zijn inspanningen als Chef van de Generale Staf leidden tot de oprichting van de Luchtvaartafdeeling in 1913. Een derde genieofficier, Henk Walaardt Sacré, werd de eerste commandant. Het luchtwapen maakte nadien een stormachtige ontwikkeling door en in 1953 kwam de Koninklijke Luchtmacht als zelfstandig krijgsmachtdeel van de grond.

Chemische oorlogvoering

In de Eerste Wereldoorlog gebruikten de strijdende partijen op grote schaal gifgas. Nederland bleef buiten die oorlog, maar het leger hield wel alle ontwikkelingen aan het front nauwgezet in de gaten. Ook gifgas en de bescherming daartegen trokken de aandacht. Tijdens de oorlogsjaren nam de defensie-industrie de productie van gas en gasmaskers ter hand. In 1925 viel het besluit de ‘gasdienst’ aan de genie toe te wijzen. Een jaar later volgde de oprichting van de Militaire Gasschool, waar gasofficieren hun opleiding kregen. Deze officieren verzorgden op hun beurt instructies en trainingen bij hun onderdelen. De genie geeft deze opleidingen tegenwoordig op de CBRN-school van het Defensie CBRN Centrum in Vught, ook aan hulpverleners van buiten de krijgsmacht. Daarnaast zijn er de specialistische CBRN-response-eenheden van de genie. CBRN staat voor: Chemisch, Biologisch, Radiologisch, Nucleair.

Luchtvaarder en duivenhouder

Postduiven waren in de 19e eeuw een veelgebruikt communicatiemiddel. Ze hadden ook militaire potentie. Bij wijze van proef werd een duivenstation ingericht en spoedig volgden er meer stations met genieduiven. Later werden ook stations ingericht bij de infanterie en cavalerie. In 1902 moesten alle duiven worden ingeleverd en kwamen de duivenstations onder beheer van de  Rijkspostduivendienst.

Vaandelopschriften Regiment Genietroepen[1]

  •         Veldtocht 1815
  •         Krijgsverrichtingen 1830-1831
  •         Citadel van Antwerpen 1832
  •         Rotterdam 1940
  •         Java en Sumatra 1946-1949
  •         Zuid-Afghanistan 2006-2010

[1] Over het vaandel en de vaandelopschriften is een korte animatiefilm te vinden op YouTube: https://youtu.be/8KPm3lmtNEk.

Toen de Nederlandse krijgsmacht in 1870 mobiliseerde als reactie op het conflict tussen Frankrijk en Pruisen werden twee van de vijf compagnieën mineurs en sappeurs toegevoegd aan het leger te velde. De overige drie werden ingezet in de Nieuwe Hollandse Waterlinie en in de Stelling van Amsterdam. De taken bestonden uit het voor de verdediging inrichten van vestingwerken, de aanleg van batterijen en veldversterkingen en het opbouwen van kampementen om de gemobiliseerde militairen onderdak te bieden.

In 1881 besloot de minister van Oorlog de ingenieurs en de fortificatieopzichters weer los te maken van de genietroepen. Zij werden ondergebracht bij de staf van het Wapen. Hij stemde er tevens mee in de onderdelen bij het Korps Genietroepen op een andere manier te rangschikken. Er kwamen naast de drie jaar eerder opgerichte Spoorweg- en telegraafcompagnie drie vestingcompagnieën, drie veldcompagnieën en een schoolcompagnie. Sinds deze reorganisatie heetten de mineurs en sappeurs voortaan – maar tijdelijk, zo zou blijken – pioniers. De uit 1878 stammende Spoorweg- en Telegraafcompagnie bundelde twee betrekkelijk nieuwe disciplines binnen het Wapen der Genie. Beide hadden ruim tien jaar eerder hun intrede gedaan bij het leger als gevolg van de militaire toepassing van de technologische ontwikkelingen die in de negentiende eeuw de wereld veranderden.

In de aanloop naar en ook tijdens de Eerste Wereldoorlog was Nederland strikt neutraal. De ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog gingen echter niet ongemerkt voorbij. Naast de ‘veiligheidshalve’ aanleg van versterkte loopgraaflinies werden ook de ontwikkelingen op het gevechtsveld nauw gevolgd, waaronder de invoering van landmijnen en strijdgassen. Dat laatste vormde in 1926 de aanleiding voor de oprichting van de Militaire Gasschool onder de vleugels van de genie. Een jaar later kwam het Korps Pontonniers en Torpedisten na een lange periode onder de de artillerie te hebben doorgebracht, weer terug bij de ‘geniefamilie’.

In de jaren tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog maakten de genietroepen dezelfde golfbeweging door als de rest van de krijgsmacht: in de jaren 20 eerst een periode van bezuinigingen en forse inkrimping en vervolgens, halverwege de jaren 30, een periode van groei en haastige modernisering in reactie op de dreiging van nazi-Duitsland. In 1938 bestond de Brigade Genietroepen uit het 1e Regiment Pioniers, het 2e Regiment Verbindingstroepen, het 3e Regiment Verlichtingstroepen en het Korps Pontonniers en Torpedisten. Op 10 mei zette Duitsland, ondanks de neutraliteitsverklaring van de regering in Den Haag, de aanval in op Nederland. Daarbij gebruikten zij onder meer verrassende luchtlandingen in het westen van het land. De Duitse luchtlandingstroepen ondervonden veel weerstand, ook van dienstplichtige genisten van de opleidingsdepots in Rotterdam en Dordrecht, die soms pas vijf dagen in militaire dienst zaten. De dappere inzet van de genisten blijkt ook uit het opschrift ‘Rotterdam 1940’ op het regimentsvaandel (zie kader). Het Duitse bombardement op 14 mei op de Rotterdamse binnenstad en de dreiging van bombardementen op andere steden brak de weerstand en op 15 mei gaf Nederland zich in de persoon van opperbevelhebber Henri Winkelman over aan de Duitsers en begon de ontbinding van het leger.

De periode 1940-1990

Vanaf 1941 werden in Engeland stap voor stap weer Nederlandse eenheden opgericht. Zij werden geïntegreerd in geallieerde strijdkrachten die vanaf 6 juni 1944 ook op het Europese vasteland opereerden. Ook de genie maakte daar deel van uit: eerste de pioniers van de Koninklijke Nederlandse Brigade Prinses Irene en spoedig enkele ‘echte’ genie-eenheden die eveneens hun bijdrage leverden aan de bevrijding van Nederland. Na de bevrijding stapte de genie een nieuw tijdperk van wederopbouw binnen. Deze was in eerste instantie gericht op de bevrijding van Nederlands-Indië, dat gebukt ging onder de Japanse bezetting. Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 veranderde deze doelstelling plotsklaps toen de leider van de Indonesische nationalisten, Sukarno, twee dagen later de onafhankelijke Republiek Indonesië uitriep. In de hele archipel braken vanaf dat moment door racisme gedreven gewelddadigheden uit, vooral gericht tegen Nederlanders en tegen Indonesiërs die met hen samenwerkten. De schok die het nieuws uit de kolonie in Nederland teweegbracht was groot. De Nederlandse regering, overvallen door de gebeurtenissen, stelde zich op het standpunt van een gedeeltelijke en geleidelijke dekolonisatie en beantwoordde de acties van de Republiek Indonesia en moordende ‘rampokkers’ met de opbouw van een ruim 100.000 man sterke troepenmacht.

Debarkatie op Madoera, 1947: genisten bouwden in Nederlands-Indië nieuwe verbindingen en herstelden door Indonesische guerrillastrijders vernielde bruggen en wegen. Foto Beeldbank NIMH

In eerste aanleg werd het geniedeel van die legermacht gevormd door twee genieveldcompagnieën. Deze waren gevuld met reeds in Nederlands-Indië aanwezige militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL. Later volgde versterking van met oorlogsvrijwilligers gevulde genie-compagnieën en het geniebataljon van de 1e Divisie ‘7 december’. In totaal werden in deze periode (1945-1949) een twintigtal compagnieën uitgezonden, al met al zo’n 5000 genisten van wie het merendeel dienstplichtigen. Zij waren verantwoordelijk voor de legeringsvoorzieningen, verbindingswegen en bruggen. Bij dat werk kwamen zij veelal handen te kort. De genisten werden bij hun werkzaamheden aan het wegennet voortdurend geconfronteerd met omvangrijke vernielingen en versperringen door de Indonesische guerrillastrijders.

Voor de twee grote Nederlandse offensieven, de operaties Product in 1947 en Kraai in 1948, waren de genietroepen cruciaal. Zonder haar inspanningen zouden deze offensieven niet zo succesvol zijn geweest. Onder de tropenzon of in zware moessonregens sloegen de genisten tientallen bruggen op Java en Sumatra en herstelden zij er honderden die door Indonesische strijders waren vernield. De Nederlandse legercommandant generaal Simon Spoor zei daarover: ‘Alle troepencommandanten prijzen en roemen het werk dat door de Genie op doortastende en onvermoeibare wijze is gepresteerd en waaraan voor een zeer groot gedeelte het succes van de zeer snelle opmarsch te danken is geweest’.[1] Deze en andere prestaties waren de reden voor het opschrift ‘Java en Sumatra 1946-1949’ op het vaandel van het Regiment Genietroepen, een eerbetoon ook aan de ruim honderd geniekameraden die waren gesneuveld. Aan de inzet in Indonesië kwam op 27 december 1949 een eind toen Nederland onder vooral Amerikaanse druk de soevereiniteit over de Indonesische Archipel overdroeg aan de Verenigde Staten van Indonesië.

Terug in Nederland zwaaiden de meeste genisten zonder veel plichtplegingen en nazorg af. Voor de komende generaties dienstplichtigen zou hun diensttijd volledig in het teken staan van de losgebarsten Koude Oorlog met de Sovjet-Unie (en vanaf 1955 het Warschau Pact) en hun bijdrage aan de bondgenootschappelijke NAVO-verdediging. De landmacht bestond toen grofweg uit twee delen: een legerkorps dat in NAVO-verband zou moeten optreden en een territoriale organisatie die moest zorgen voor de beveiliging van het eigen grondgebied en de (logistieke) ondersteuning van het legerkorps. De genie bestond vanaf 1950 uit het 1e Regiment Genietroepen (Pioniers), het 2e Regiment Genietroepen (Pontonniers) en de Genieschool, waarna in 1952 nog een 3e Regiment Genietroepen werd opgericht, evenals de ABC-school als opvolger van de Militaire Gasschool. Het 3e regiment was echter een kort leven beschoren: het werd in 1958 samengevoegd met het 2e Regiment Genietroepen en op 1 januari 1972 werden het 1e en 2e Regiment Genietroepen samengevoegd tot het huidige Regiment Genietroepen.

Een van de problemen die in die periode speelde was het tekort aan (beroeps)officieren en  -onderofficieren. Door de Tweede Wereldoorlog was de aanvulling van het beroepskader flink verstoord en het zou nog jaren duren voordat het evenwicht was hersteld. Beroepsofficieren en -onderofficieren vervulden destijds slechts 20 tot 25 procent van alle kaderfuncties. De rest van de functies moest worden gevuld door dienstplichtigen en reservisten. Desondanks vertoonde vooral het onderofficiersbestand nog grote gaten: bijna 40 procent van de functies was vacant.

De NAVO-verdedigingslinie schoof in de jaren 50 en 60 geleidelijk naar het oosten van Europa op. In eerste aanleg vormde de IJssel de linie waarachter het Nederlandse deel van de NAVO-verdediging was voorzien. De genie had daarvoor omvangrijke inundaties voorbereid. In 1958 verlegde de NAVO de verdediging naar de Weser en vijf jaar later naar de Elbe. De werkzaamheden van de genie waren tijdens de hele Koude Oorlog vooral gericht op het versterken van de verdediging met onder meer mijnenvelden, brugvernielingen en veldversterkingen én op het openhouden van aanvoerroutes naar het operatiegebied. Voor die taken waren grote hoeveelheden mensen en (speciale) middelen nodig. Het overgrote deel van het personeel was dienstplichtig. Niet iedereen was ‘paraat’. In vredestijd waren ongeveer 2500 genisten beschikbaar voor het legerkorps, een sterkte die in oorlogstijd opliep tot ruim 12.000 man. Zij waren volledig uitgerust voor het vertragend gevecht door gemechaniseerde gevechtseenheden met brugleggende tanks, mijnenleggers, genietanks, brugslagmaterieel, wegverhardingsmiddelen en veel ander materieel. Daarnaast waren in oorlogstijd ruim 4000 genisten voorzien voor de territoriale organisatie.

De oprichting van 101 Geniegevechtsgroep was een mijlpaal in de naoorlogse geschiedenis van de genie. Van de gevechtsgroep maakten zowel legerkorps-geniebataljons als gespecialiseerde zelfstandige (materieelzware) compagnieën uit. Deze ‘tweedeling’ tussen personeelzware en materieelzware eenheden zou een belangrijk uitgangspunt van de genie-organisatie blijven. Naast de grotendeels parate 101 Geniegevechtsgroep werd ook de volledig mobilisabele 201 Geniegevechtgroep opgericht. Al met al was het gros van de omvangrijke geniecapaciteit van het legerkorps mobilisabel. Het voorbereiden en stellen van inundaties in Nederland alsook het onderhoud van wegen en verzekeren van brugovergangen in met name Oost-Nederland kwam in 1960 in handen van een nieuwe genie-eenheid, de mobilisabele 480 Geniegevechtsgroep. Voor het geniewerk in de rest van Nederland was de geheel mobilisabele 460 Geniegevechtsgroep bestemd.

In 1960 werd als tijdelijke maatregel aan elke brigade een infanteriepionierscompagnie toegevoegd om het zelfstandig optreden van de brigades mogelijk te maken. Vier jaar later deed een volwaardige geniecompagnie van een nieuw type zijn intrede bij de brigade: de pantsergeniecompagnie. Dat hing nauw samen met een andere belangrijke vernieuwing binnen de landmacht, namelijk de invoering van pantservoertuigen. 

Tijdens de Koude Oorlog stond de voorbereiding van de bondgenootschappelijke verdediging steeds centraal. Maar ook voor humanitaire bijstand werden Nederlandse genisten ingezet, zoals in 1953 bij de Watersnoodramp. De eerste paar dagen na de ramp kreeg het evacueren van inwoners van de getroffen gebieden de hoogste prioriteit. Tegelijkertijd werd met man en macht geprobeerd de opmars van het water tot staan te brengen en de schade provisorisch te herstellen. Parate troepen en opleidingseenheden werkten daarbij zij aan zij in veelal geïmproviseerde verbanden. Naarmate in de loop van de tijd meer troepen, ook uit het buitenland, beschikbaar kwamen konden de genie-eenheden worden ingezet voor taken waar hun kennis, vaardigheden en ervaring het best tot hun recht kwamen. Zo slaagden zij erin met Baileybruggen een aantal belangrijke verbindingen te herstellen en op andere plaatsen bleek het varend materieel en de mechanische uitrusting van de genie onmisbaar in de strijd tegen het water.

Tijdens de Koude Oorlog stond de bondgenootschappelijke verdediging centraal: door de genie geslagen bruggen maakten de snelle verplaatsing van eenheden mogelijk. Foto Beeldbank NIMH

Daarnaast nam de genie in internationaal verband deel aan vredesmachten, zoals UNIFIL in Libanon (1979-1985). Het geniepeloton dat deel uitmaakte van het Nederlandse bataljon (Dutchbat) bestond uit een dertigtal dienstplichtige korporaals en soldaten en vier kaderleden. De hoofdtaak van dit peloton was het bewoonbaar en verder leefbaar maken van de verspreide locaties en posten van het bataljon. Daarbij hoorde ook de bouw van beschermende voorzieningen. Ook werden wegversperringen (roadblocks) gebouwd om het verkeer te controleren. Uiteindelijk zijn zijn de genisten in Libanon vooral ingezet voor constructiewerkzaamheden.

In de Koude Oorlog vond de genie ook tijd voor de ondersteuning van allerlei maatschappelijke doelen zoals de actie ‘Open het Dorp’ in 1965 en de jaarlijks terugkerende brugslag over de Maas voor de Vierdaagse van Nijmegen. De val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 luidde het eind van de Koude Oorlog in. voor de Nederlandse krijgsmacht en het Regiment Genietroepen brak een nieuw tijdperk met vergaande veranderingen aan.

De periode 1990-2001

Na het slechten van het IJzeren Gordijn stortte het communistische Oostblok als een kaartenhuis in elkaar. In 1990 kwam er een einde aan de splitsing van Duitsland en een jaar later hield het Warschaupact op te bestaan. De geopolitieke verhoudingen draaiden als een blad in de wind. Politici zagen hierin aanleiding het ‘vredesdividend’ te innen, wat neerkwam op forse bezuinigingen op de krijgsmacht. Met het einde van de Koude Oorlog leek het tijdperk van grootschalige gevechtsoperaties voorbij en kon een kleine, anders vormgegeven krijgsmacht waarvoor een nieuw bestaansrecht werd geformuleerd, volstaan. De tot in detail voorbereide taak op de Noord-Duitse laagvlakte maakte plaats voor nieuwe crisisbeheersingstaken buiten het NAVO-verdragsgebied. Deze koerswijziging luidde ook het einde van de dienstplicht in. Dienstplichtigen konden in beginsel niet in het buitenland worden ingezet, maar er waren simpelweg ook niet meer zoveel militairen nodig. Begin jaren 90 schakelde de krijgsmacht daarom over op beroepsmilitairen en in 1997 schortte de regering de dienstplicht op. De eerste beroepssoldaten bij de genie (militairen Beroeps Bepaalde Tijd) legden op 7 mei 1993 de eed af op het regimentsvaandel en de laatste geniedienstplichtigen zwaaiden af op 2 juli 1996.

Uiteraard gingen de grote veranderingen niet aan de genieorganisatie voorbij. De sterkte ging in stappen terug van circa 2300 naar ruim 1000 genisten, allemaal beroepsmilitairen. Parallel aan deze inkrimping werd een beweging in gang gezet om de taken van de genie duidelijker te differentiëren. Voorheen was het gros van de genisten ‘van alle markten thuis’, maar na de Koude Oorlog kwamen er bijvoorbeeld specialistische constructie- en brugslagcompagnieën en een geniecompagnie voor de net opgerichte 11 Luchtmobiele Brigade. Die brigade, waarvan het personeel vanzelfsprekend ook de zware luchtmobiele training moest doorstaan, werkte met lichtere springstoffen, compact gereedschap en kleine bouwmachines.

Een grote verandering na 1990 was de veelvuldige operationele inzet van de krijgsmacht in het buitenland, waarin de genie steeds een cruciaal, relatief groot en zeer gevarieerd aandeel had. Een kleine, zeker niet uitputtende bloemlezing:

Humanitaire steun Koerden Irak (1991)

De Iraakse president Sadam Hoessein had de Koerden begin jaren 90 verdreven naar het berggebied tussen Irak en Turkije. De levensomstandigheden daar waren erbarmelijk en honderden vluchtelingen stierven door honger, dorst en kou. Onder leiding van de VS besloot de internationale gemeenschap tot de humanitaire operatie Provide Comfort, de bouw en bescherming van vluchtelingenkampen in  een door coalitietroepen beveiligde zone in Noord-Irak. De Nederlandse regering besloot op 19 april 1991 dat Nederland daar een bijdrage aan zou leveren. Snelheid was geboden vanwege de erbarmelijke omstandigheden in het gebied. Op 27 april vertrokken de kwartiermakers en in de eerste week van mei arriveerde het gros van de 600 genisten van 11 Geniehulpbataljon en 400 mariniers die voor de beveiliging moesten zorgen. Besloten was een zo veel mogelijk organieke eenheid te sturen omdat het bataljon zonder solide teamgeest nooit goed zou kunnen functioneren. Dankzij de ruimhartige vrijwillige aanmelding van dienstplichtigen kwam het bataljon snel op sterkte en hun intrinsieke motivatie - niemand kon hen verplichten te gaan - leverde een belangrijke bijdrage aan het succes van de missie. De missie eindigde op 31 mei 1991, na de bouw van drie kampen voor de huisvesting van 20.000 vluchtelingen elk.  

Instructeurs en stafadviseurs in Cambodja, Angola en Mozambique (1992-2000)

Volgens schattingen lagen er in Cambodja begin jaren 90 ten minste 5 miljoen niet geruimde mijnen. De uitgezonden Nederlandse genisten moesten de Cambodjanen trainen in het zelf ruimen van de mijnen (train de trainer) en de mine awareness bij de bevolking stimuleren. Ook gaven genisten vanuit HQ UNTAC en in de provincies advies en droegen zij bij aan het herstel van het wegennet en bruggen en het slaan van waterputten. Ook in Angola en Mozambique waren Nederlandse genisten actief bij het opleiden van mijnopruimers en bevorderen van mine awareness van de bevolking.

Inzet in voormalig Joegoslavië (1992-1995)

De ondersteuning van het transportbataljon in voormalig Joegoslavië begin jaren 90 was vooral gericht op het opbouwen, beveiligen (schuilonderkomens) en in stand houden van de twee uitvalsbases voor het bataljon (Busovaca en Santici). Soortgelijke geniewerkzaamheden werden ook uitgevoerd in Simin Han voor de daar gelegerde infanteriecompagnie. Het personeel - timmerlieden, elektriciens, loodgieters - en het materieel - betonmixers, speciekuipen en leidingen -  typeerden deze inzet. Later werden zes safe area’s voor de moslimbevolking ingericht, waarvan Srebrenica werd toegewezen aan Dutchbat. Een luchtmobiel geniepeloton en een genieconstructiecompagnie verleenden ook daar de zeer noodzakelijke geniesteun.   

Inzet in Kosovo (1999-2000) 

In 1999 zond Nederland een geniehulpbataljon uit om de nood van de overwegend etnisch Albanese bevolking in Kosovo te lenigen. Na jaren van conflict waren de Serviërs op 9 juni 1999 accoord gegaan met een staakt het vuren en een gefaseerde terugtrekking van troepen uit Kosovo. Om daarop toe te zien werd de civiele missie UNMIK en de militaire missie KFOR geïnstalleerd. Het uit circa 900 militairen bestaande geniehulpbataljon arriveerde op 12 juli 1999 in het operatiegebied en bleef daar tot begin juni 2000. De verschrikkingen van de strijd in Kosovo maakten diepe indruk. Verkoolde lichamen in huizen, valstrikken met handgranaten in boomgaarden en verwoesting alom. Vooral buiten de steden bleek de schade groot. Dorpen waren veranderd in ruïnes, elektriciteit werkte veelal niet meer, drinkwater was nauwelijks voorhanden en de wegen lagen vol met mijnen en achtergebleven explosieven. Velen hadden huis en haard verlaten en de strenge wintermaanden doorgebracht in de bergen. De eerste tijd leverden militairen daarom vooral noodhulp. Om de terugkeer van vluchtelingen mogelijk te maken en met het oog op de aankomende winter was het belangrijk zo veel mogelijk mensen een dak boven het hoofd te bieden. In samenwerking met civiele autoriteiten (Civil Military Coorporation), waaronder internationale hulpinstellingen, lokale bedrijven en de bevolking maakten genisten huizen wind- en waterdicht en checkten zij routes en kampplaatsen en maakten die mijnenvrij. Na enige tijd ontstond ruimte om naast noodhulp te starten met wederopbouwwerkzaamheden aan scholen, ziekenhuizen en de watervoorziening. Ook werden bruggen op belangrijke doorgaande routes hersteld.

Een YPR 765 GN op volle snelheid in stoffig terrein tijdens de IFOR-missie in Bosnie, 1996. Foto Beeldbank NIMH

De periode 2001-2023

De terreuraanslagen op 11 september 2001 in de VS door al-Qaida en de daaropvolgende internationale ontwikkelingen vormden ook een omslag in de aard van de Nederlandse militaire inzet. Na een tijdperk van vredesoperaties en humanitaire missies gingen uitzendingen naar Afghanistan en Irak zo’n vijftien jaar de boventoon voeren.  

Irak

In het verlengde van de Amerikaanse inval in Irak in het voorjaar van 2003 installeerde de VN daar een internationale troepenmacht (SFIR), die de openbare orde moest bewaken en het land weer op de been moest helpen. Nederland leverde een versterkt infanteriebataljon dat in de provincie al-Muthanna onder Brits bevel kwam. Een mariniersbataljon vormde het hart van de eerste twee rotaties (SFIR 1 en 2), gevolgd door drie landmachtzware lichtingen. SFIR 1 ging op 31 juli 2003 van start. Een geniedetachement was al eerder ter plekke om de benodigde infrastructurele voorzieningen te realiseren. Op het hoogtepunt bestond het geniedetachement uit 175 militairen. Naast de constructiewerkzaamheden hielpen de genisten ook bij het garanderen van de freedom of movement. Kwetsbare punten op de hoofdwegen, zoals bruggen en duikers, werden gecontroleerd op IED’s en andere explosieven. De genisten leverden ook een essentiële bijdrage aan CIMIC-activiteiten van SFIR. Op basis van de input van een assessmentteam van zeven reserve-officieren van CIMIC-Group North werd voor volgende rotaties zo veel mogelijk info verzameld over lopende en mogelijk nieuwe CIMIC-projecten zoals elektriciteitsvoorzieningen, waterzuivering, riolering, fabrieken, scholen, ziekenhuizen, bruggen en spoorwegen. De opvolgende rotaties gingen met die informatie aan de slag. Eind april 2005 was SFIR 5 terug in Nederland en kwam er een eind aan de missie.

Afghanistan

Vanaf het eerste moment ondersteunde geniecapaciteit de inzet van Nederlandse eenheden in Afghanistan. Het zwaartepunt van de genie-inzet lag tussen 2006-2010, met een significante bijdrage aan de missie in het zuiden van het land. De ruim 1700 leden van het regiment voerden zo’n 1750 langdurige en 320 kortdurende inzetten uit. Dat begon met de Deployment Taskforce Uruzgan (DTF), waarvan genisten het grootste deel uitmaakten. De DTF was belast met het voorbereiden van de komst van de Task Force Uruzgan (TFU) door het bouwen van twee kampementen (Kamp Holland en Kamp Hadrian) en een aantal faciliteiten in Kandahar. Tijdens het werk waren de omstandigheden meestal gevaarlijk, mede als gevolg van raketaanvallen, een vaak nog beperkte beveiliging en bescherming en de aanwezigheid van Afghaanse strijders in de directe nabijheid van de bouwlocatie. Toen de kampen klaar waren kon de TFU ontplooien en met zijn operatie beginnen. In de loop van de operatie werden daarna nog diverse patrouilleposten gebouwd in veelal vergelijkbare omstandigheden.

Bij de gevechtsondersteuning van manoeuvre-eenheden waren vooral searchwerkzaamheden aan de orde: het traceren van (veelal geïmproviseerde) explosieven op doorgangsroutes en in gebouwen. Ook hier werkten genisten onder zware en gevaarlijke omstandigheden en was de fysieke en mentale belasting groot. Dat was ook het gevolg van de grote verantwoordelijkheid die zij droegen voor de veiligheid van hun collega’s. De belasting werd ook veroorzaakt door het geringe aantal genisten in relatie tot de uit te voeren taken. Bij deze inzet sneuvelden sergeant der eerste klasse Martijn Rosier en soldaat der eerste klasse Jos ten Brinke. De joint Task Force Counter-IED (TF C-IED) onder commandant kolonel Joland Dubbeldam speelde een belangrijke rol bij het voorkomen van slachtoffers bij de Nederlandse missie in Zuid-Afghanistan. De eenheid inventariseerde en analyseerde zo veel mogelijk informatie over IED-vondsten en -aanslagen en ontwikkelde daaruit steeds betere opsporings- en beschermingsmethoden. Ook konden zij, daartoe gemandateerd, onorthodox snel en effectief voorzien in het benodigde materieel voor het traceren en veiligstellen van IED’s.

Naast de uitvoering van hun reguliere taken hebben genisten, hoewel zij daar niet specifiek voor waren opgeleid en deels daartoe gedwongen door de omstandigheden, in Uruzgan meegevochten met de infanterie. Ten slotte zijn genisten ook ingezet bij de Provincial Reconstruction Teams (PRT), als lid van Operational Mentoring and Liaison Teams (OMLT) en als lid van de TF C-IED en hebben daarmee eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de Nederlandse missie in Zuid-Afghanistan. Als lid van een OMLT sneuvelde de genist sergeant-majoor Mark Leijsen. Voor de dappere inzet in Afghanistan is aan het Regiment Genietroepen het vaandelopschrift ‘Zuid-Afghanistan 2006-2010’ toegekend.

Genisten bouwen aan versterkingen in As Samawah, Irak, 2004. Foto MCD, Jens Grijpstra

Nationale operaties

In Nederland werkt de genie mee aan het openhouden van aan- en afvoerwegen en het realiseren van voorzieningen voor geallieerden. Dat gebeurt onder de paraplu van de Host Nation Support. Daarnaast kennen genie-eenheden ook inzet bij nationale crisissituaties en rampen, waaronder het bestrijden van grote bosbranden, het helpen bij hoog water en overstromingen en het verlenen van hulp in overzeese gebiedsdelen, zoals in Sint-Maarten, waar in 2017 de orkaan Irma huishield.

Wake-up call

25 jaar na de val van de Berlijnse Muur kondigden zich de voortekenen aan van een nieuwe Koude Oorlog. Landen die afhankelijk waren van olie en gas uit Rusland en handel dreven met dat land wilden dat eerst niet inzien. De Russische annexatie van de Krim in 2014, het faciliteren van pro-Russische separatisten die een (burger)oorlog in de Donbas begonnen, het neerschieten van de MH17 en uiteindelijk de grootscheepse invasie van Oekraïne in 2022 brachten de Russische agressie dichtbij. Het Westen reageerde met sancties en grootschalige militaire steun. Direct ingrijpen was, net zoals in de Koude Oorlog, te riskant en zou het financieel-economisch belang te zeer schaden. In aanvulling op deze maatregelen versterkte de NAVO al in 2017 fors haar paraatheid aan de oostflank met de enhanced Forward Presence (eFP).

Tegen veler verwachting in - zeker ook van president Vladimir Poetin - liepen de Russen Oekraïne niet onder de voet. De Oekraïeners verzetten zich met hand en tand, financieel en met militaire middelen stevig bijgestaan door het Westen. De NAVO ontplooide in reactie op de Russische inval battlegroups in Bulgarije, Hongarije, Roemenië en Slowakije. In het Roemeense Cincu bouwden Nederlandse genisten, versterkt met reservisten en materieel van een civiele firma, een nieuw kamp voor de daar gepositioneerde battlegroup.

Beroepsgenisten en gemilitariseerde bouwers met materieel van de firma Snijders bouwen in 2022 een militaire basis voor eFP-eenheden in Cincu, Roemenië. Foto Patrick Jansen

De periode waarin het leeuwendeel van de genie-inspanningen gericht was op stabilisatie en wederopbouw is voorlopig voorbij. Warfighting, en alle kennis en vaardigheden die daarvoor nodig zijn, is weer top of mind.  Het belang van de genie daarbij blijkt uit de groei van het regiment, althans wat betreft het aantal eenheden en functies: het daadwerkelijk vullen van die functies is en blijft een grote uitdaging. Tekorten aan geniepersoneel zijn nog steeds aan de orde, ook omdat aannemers in  de bouw een grote behoefte hebben aan zulke specialisten. Daarom is met het programma Total Force Genie succesvol ingestoken op een intensieve samenwerking tussen de genie en het bedrijfsleven, zodat, als het er op aankomt, de genie kan beschikken over voldoende, gemotiveerde en van het juiste materieel voorziene genisten. Het bedrijfsleven kan op zijn beurt in rustiger tijden profiteren van opgeleide, goed getrainde en uit het juiste hout gesneden genisten.

De toekomst zal uitwijzen hoe het afloopt met Oekraïne en de relatie tussen Rusland en de NAVO. Dat het Regiment Genietroepen in alle gevallen klaarstaat is geen vraag, maar een conditio sine qua non.

 

[1] Geciteerd in: Sven Maaskant e.a., Sodeju! Het Regiment Genietroepen: 275 jaar geschiedenis (Enschede, Boekengilde,  2023) 138-139.

Over de auteur(s)

Jos Overman

Kolonel b.d. Jos Overman is voorzitter van de Stichting Geschiedschrijving Genie.

Sven Maaskant MA

Sven Maaskant MA is onderzoeker operationeel optreden bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.