In het jaarverslag van de MIVD over 2019 schreef directeur generaal-majoor Jan Swillens dat ‘digitale spionage door statelijke actoren, zoals Rusland en China (…) een van de grootste dreigingen voor Nederland en zijn bondgenoten’ vormt. Of de dienst voldoende zicht weet te houden op deze ontwikkeling is volgens Swillens maar de vraag. Inzicht in de intenties en capaciteiten van de Volksrepubliek China, die ernaar streeft in 2049 de belangrijkste wereldmacht te zijn, zal voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alleen maar belangrijker worden. Beijing laat zich militair, diplomatiek, economisch en op het inlichtingenvlak steeds meer gelden. Chinese Communist Espionage. An Intelligence Primer van de Amerikanen Peter Mattis en Matthew Brazil is alleen daarom al een actueel en belangrijk boek. Voormalig CIA-analist Mattis is gespecialiseerd in het hedendaagse handelen van de Chinese diensten, terwijl oud-legerofficier en oud-diplomaat Brazil zich op het verleden richt.
Huidige kennisstand
Sinologen vermijden het onderwerp intelligence en studies van inlichtingenexperts over China beperken zich veelal tot economische spionage en cyber crime. Die nauwe blik kan tot een vertekend beeld leiden van Chinese spionage in het algemeen. In het grotendeels op Chinese bronnen gebaseerde Chinese Communist Espionage behandelen Mattis en Brazil daarom zowel de historische wortels van de Chinese diensten als de huidige inlichtingenoperaties van de Volksrepubliek China. Zoals de ondertitel aangeeft is het boek een inleiding in het onderwerp, die de huidige kennisstand weergeeft. Daarmee dient het niet alleen als uitgangspunt voor verder onderzoek, maar ook als handzaam overzicht van de belangrijkste Chinese inlichtingenorganisaties, hun vooraanstaande spionnen en voorbeelden uit de Chinese spionagepraktijk.
In de inleiding beschrijven de auteurs enkele constanten in de geschiedenis van de Chinese inlichtingendiensten, zoals de angst voor infiltratie, het meedogenloze optreden bij zuiveringen en de overheersende rol van de krijgsmacht bij het vergaren van buitenlandse intelligence sinds de opendeurpolitiek van Deng Xiaoping (1978-1989). Daarnaast gaan zij in op de opkomst van China als een global intelligence power, waarbij de vroege omarming van het cyberwapen in de jaren negentig opvalt. In het militaire domein zien de auteurs de reorganisatie van de strijdkrachten onder Xi Jinping in 2015 als een keerpunt: waar de nadruk voorheen op strategische inlichtingenvergaring lag, kregen nu operationele en tactische inlichtingen een prominentere plaats binnen de krijgsmacht.
Case study’s
In zeven hoofdstukken behandelen Mattis en Brazil verschillende facetten van moderne Chinese spionage, vanaf de oprichting van de Communistische Partij in 1921 tot heden. In hoofdstuk 1 en 2 bespreken zij verscheidene Chinese inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het leiderschap van de diensten. In de inleiding benoemde trends worden hier van voorbeelden voorzien: zo voerde het ministerie van Publieke Veiligheid (1949-heden) begin jaren vijftig 700.000 executies uit tijdens een campagne tegen ‘contrarevolutionairen’ en wordt de loyaliteit van de diensten aan Mao Zedong geïllustreerd door het optreden tijdens zuiveringen als het Futian-incident (1930), de Rectificatiecampagne (1943) en de Culturele Revolutie (1966-1976). Hoofdstuk 3 tot en met 6 behandelen spionage-operaties in en door China tijdens de Chinese Revolutie en de vroege Volksrepubliek, loopbanen van de belangrijkste spionnen tijdens die periode, gevallen van economische spionage en spionage tijdens de recente opkomst van China (1989-heden). De hoeveelheid case study’s die Mattis en Brazil aanvoeren is ontzagwekkend: van de moorden op nationalisten die de communistische agent Gong Changrong in het Shanghai van de jaren dertig vanaf zijn fiets pleegde, de rol die Hong Kong vanaf 1921 als spionnennest speelde, de gevangenneming van de CIA-agenten John Downey en Richard Fecteau in 1952 en economische spionage via onder meer genaturaliseerde Chinezen in de VS tot het lekken van informatie door kolonel James Fondren van het U.S. Pacific Command tussen 2004 en 2008.
De passage over de nationalistische generaal en dubbelagent Mo Xiong illustreert dat sommige verhalen niet zouden misstaan in Hollywoodfilms. Toen hij in oktober 1934 intelligence over de aanstaande vernietiging van het Chinese Rode Leger door de troepen van Chiang Kai-shek in handen kreeg, wilde hij die aan de communisten lekken. Omdat alleen landlopers Shanghai konden verlaten, verzon hij een list: ‘He knocked out four of his front teeth with a stone, sullied his clothing, and made himself appear like a roughed-up beggar. (…) When challenged, Xiong told of being beaten and chased by dogs at a rich man’s house. It was enough for the Nationalist sentries to allow him through without a search that might have changed the course of modern Chinese history’. Tot slot laat hoofdstuk 7 zien hoe de diensten in China ingezet werden en worden om de binnenlandse veiligheid te verzekeren. Daarbij komen onder meer inspanningen op het gebied van (militaire) contra-inlichtingen en de geraffineerde methoden die het ministerie van Staatsveiligheid toepast bij het bespioneren van de eigen bevolking en buitenlanders aan bod.
Twee boeken in één
Hoewel Mattis en Brazil hun boek als inleiding op het onderwerp typeren, doen zij het daarmee tekort; Chinese Communist Intelligence is in feite twee boeken in één, over de geschiedenis en over het heden van Chinese intelligence. De keuze voor de deels overlappende hoofdstukken leidt evenwel regelmatig tot herhalingen. Verder is het jammer dat de auteurs enkele lijnen uit de verschillende hoofdstukken niet hebben samengebracht in een epiloog. Thema’s die zich daar goed voor lenen zijn de macht van militaire attachés bij het vergaren van intelligence in en over het buitenland, de gevolgen van maoïstisch taalgebruik binnen de Chinese diensten en het spanningsveld tussen partijbelangen en de inlichtingengemeenschap. Het is daarbij de vraag in hoeverre telling truth to power opgaat in China, zeker nu Xi Jinping ‘has returned to Mao’s policy of demanding personal loyalty from his security services’ (blz. 58). Daarnaast zou het bij een tweede versie interessant zijn om meer Europese voorbeelden te zien bij het hoofdstuk over economische spionage. Ondanks deze kanttekeningen is Chinese Communist Espionage een fantastisch boek voor geïnteresseerden in de handelwijze van de Chinese inlichtingengemeenschap in het verleden en het heden. Hoewel het tjokvol feiten staat en de informatiedichtheid hoog is, hebben Mattis en Brazil een goed leesbaar boek geschreven dat niet verveelt. Zij tonen de noodzaak van het gebruik van Chinese bronnen en de meerwaarde van een historische aanpak. Vanwege de breedte en de diepgang zal Chinese Communist Espionage een standaardwerk zijn voor historici, Chinadeskundigen en analisten bij inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
T.A. Onderwater MA, Nederlands Instituut voor Militaire Historie
Chinese Communist Espionage
An Intelligence Primer
Door Peter Mattis en Matthew Brazil
Annapolis (Naval Institute Press) 2019
360 blz. – ISBN 9781682473030