In 1942 won de toen 10-jarige Umberto Eco een prijs voor het beste essay over het onderwerp ‘Moeten we sterven voor Mussolini’s glorie?’ ‘Ja’, was het antwoord van Eco.
Hij leerde sindsdien snel bij. In april 1945 marcheerden de partizanen zijn dorp binnen. Leider Mimo verscheen op het bordes van het stadhuis en gaf de kortste toespraak die Eco ooit gehoord had: twee zinnen. De speeches van Mussolini waren altijd eindeloos geweest en schoolkinderen moesten delen ervan uit hun hoofd leren. Het daagde Eco die dag dat vrijheid van meningsuiting ook vrijwaring van retoriek en propaganda betekende.
In mei 1945 hoorde Eco dat de oorlog voorbij was, terwijl hem altijd was verteld dat de mens altijd in gevaar is en dus bestaat om oorlog te voeren. Maar hij kreeg de eerste foto’s van de holocaust onder ogen en begreep waarvan Italië bevrijd was.
Umberto Eco werd een van Italië’s belangrijkste naoorlogse auteurs. Hij liet aan de wereld na zijn overlijden in 2016 onder meer een lijst na van karakteristieken waaraan we fascisme kunnen herkennen. Duitse nazi’s, Amerikaanse altrights, Europese identitairen: ze lijken onderling zo verschillend, maar delen een DNA dat Eco ‘ur-fascisme’ noemde.
Ze delen een cultuur van traditie, volgens Eco. De Verlichting wijzen ze af en zelfstandig, kritisch denken, zoals aangemoedigd door wetenschappers, staat gelijk aan verraad.
Ze delen de oproep om het binnendringen van ‘anderen’ in de samenleving een halt toe te roepen en ze delen de neiging om in complotten te denken: volgers moeten zich door de ‘anderen’ permanent bedreigd voelen. Ze spreken een gedesillusioneerde middenklasse aan, die zou lijden onder een economische recessie en die zou worden genegeerd door de politiek. Machismo overheerst: vrouwen en ‘watjes’ verdienen minachting en seksualiteit die niet-standaard is wordt afgekeurd.
Soms ontbreekt een kenmerk, of lijken overtuigingen elkaar tegen te spreken. In de retoriek is bijvoorbeeld de vijand nu eens te sterk en ondermijnt hij de nationale veiligheid, dan weer is hij lachwekkend zwak. Franco’s falangisme was ‘hyper-katholiek’, terwijl Hitlers antichristelijke nazi’s op zoek waren naar de Heilige Graal. Maar de discrepanties betekenen niet dat het geen fascisten zijn en waren.
Het ur-fascisme leunt vooral op ‘kwalitatief populisme’, concludeerde Eco. In een democratie heeft het individu rechten, maar heeft alleen de groep politieke invloed: het individu volgt de besluiten van de meerderheid. In het ur-facisme hebben individuen geen rechten en is het volk een homogeen blok dat spreekt met de Stem van het Volk. De Leider pretendeert dat hij de vertolker is van die stem. Het volk hoeft zelf niets te doen: het hoeft slechts de rol van ‘het volk’ te spelen. Vroeger op de Piazza Venezia in Rome of het stadion in Neurenberg; tegenwoordig zijn er tv en internet die De Leider in staat stellen om de emoties van zijn aanhangers te presenteren als de Wil van het Volk.
‘We moeten alert blijven’, drukte Umberto Eco ons op het hart. ‘Het ur-fascisme is overal, ook vandaag, soms gecamoufleerd. Het zou zoveel eenvoudiger zijn als iemand ten tonele zou verschijnen met ‘ik wil Auschwitz heropenen’, of ‘ik wil dat er weer zwarthemden over Italiaanse pleinen marcheren’, maar zo simpel is het niet in het leven. Het ur-fascisme kan terugkomen in de meest onschuldige vermommingen. Het is onze plicht om het te ontmaskeren, elke dag opnieuw, overal ter wereld.’