De essentie bij het manoeuvreoptreden is dat eenheden met verschillende functies elkaar op het gevechtsveld ondersteunen, waardoor een synergie ontstaat die groter is dan het geheel van de delen. De tank, die over bijzondere vermogens beschikt, is bij uitstek geschikt om dat optreden te ‘dragen’. Maar de Nederlandse krijgsmacht heeft geen tanks meer en in de Militaire Spectator verscheen recent een artikel waarin de auteur stelde dat zware wapens, mede gelet op het energievraagstuk, geleidelijk overal zullen verdwijnen. Welke overwegingen er ook worden genoemd, het schrappen van tanks betekent het verlies van slagkracht voor de landstrijdkrachten. In recente operaties, zoals in Afghanistan, Irak en Libanon, hebben tanks hun waarde juist bewezen als manoeuvremiddel in het terrein en zijn ze ook in stedelijk gebied met succes ingezet. Dat manoeuvrevermogen moet voor de Nederlandse landmacht worden hersteld met de herintroductie van de tank, want vertrouwen op bondgenoten met zware wapens is een veel te onzekere insteek.
Sinds 9 mei 2011 heeft de Koninklijke Landmacht geen tanks meer. Daarnaast is de antitankcapaciteit (MRAT) gehalveerd en de vuursteuncapaciteit (Panzerhouwitzer en 120 mm mortieren) aanzienlijk gereduceerd. Als gevolg hiervan is de gevechtskracht van de landmacht aanzienlijk aangetast.[1] De Beleidsbrief waarmee deze maatregelen werden aangekondigd, zegt daarover: ‘Van oudsher heeft de gevechtstank een belangrijke rol gespeeld in het manoeuvreoptreden van de krijgsmacht. De laatste jaren is de rol van de gevechtstank veranderd, maar het is een belangrijk middel gebleven met het oog op escalatiedominantie. Complementaire systemen, zoals de Apache-gevechtshelikopter en het CV-90 pantserinfanterievoertuig, kunnen dit verlies gedeeltelijk opvangen, maar als er in een operatie behoefte is aan gevechtstanks, kan Nederland daarin niet meer voorzien’.[2]
Dit artikel stelt dat de rol van de tank in de afgelopen jaren niet wezenlijk is veranderd en dat deze, samen met andere zware gepantserde middelen, nog steeds een essentieel deel vormt van het huidige en toekomstige manoeuvreoptreden. Eerst wordt gefocust op de tank omdat dat middel geheel is wegbezuinigd. Daarna wordt de tank samen met andere zware gepantserde middelen geplaatst in de context van het manoeuvreoptreden. Hiertoe gaat het artikel in op de Amerikaans-Britse inval in Irak in 2003 en vervolgens op het optreden van de Israel Defense Forces (IDF) tegen hybride tegenstanders als Hezbollah en Hamas. Vervolgens komen de ervaringen van Canadese en Deense eenheden met onder meer Leopard-tanks in counterinsurgency-operaties in Afghanistan aan de orde, alsmede de Franse inzet met Leclerc-tanks in de VN-vredesoperatie in Libanon. Dit artikel is daarmee ook een negatief antwoord op de vraag ‘Het einde van zware wapens?’, die KTZ b.d. M.G.M. Hendriks Vettehen onlangs opwierp in de Militaire Spectator.[3]
Manoeuvreoptreden
Van oudsher kent het landoptreden drie vermogens die gezamenlijk het traditionele manoeuvreoptreden vormen:
- Het vermogen om over het gevechtsveld te kunnen bewegen om een positie van relatief voordeel ten opzichte van de vijand te verkrijgen (mobiliteit);
- Het vermogen om de vijand zodanig te kunnen slaan dat hij wordt vernietigd of gedemoraliseerd en de wil om te vechten wordt gebroken (slag of vuurkracht);
- Het vermogen om dergelijke slagen van de vijand te kunnen weerstaan (bescherming).
De essentie bij het manoeuvreoptreden is dat eenheden met verschillende functies (zoals infanterie, tanks, genie, vuursteun, logistiek) elkaar op het gevechtsveld ondersteunen, waardoor een synergie ontstaat die groter is dan het geheel van de delen. Dit ‘optreden van verbonden wapens’ (Engels: combined arms maneuver) wordt ‘gedragen’ door tanks omdat deze inherent beschikken over de drie genoemde vermogens. Andere licht en middelzwaar gepantserde voertuigen, zoals het infanteriegevechtsvoertuig van de landmacht – de CV9035NL – hebben die vermogens ook, maar aanzienlijk minder. Licht en middelzwaar gepantserde eenheden van de landmacht zijn daardoor kwetsbaar voor het vuur van zelfs decennia oude tanks zoals de Russische T-55, T-62 en T-72. Deze komen nog in grote hoeveelheden voor in mogelijk toekomstige operatiegebieden. Ook is er een levendige markt in aanvullende paketten, waarmee deze tanks behoorlijk up to date zijn te brengen.[4]
Na aanvankelijke aarzeling over de mogelijkheden gebruikte het Amerikaanse leger toch tanks in Vietnam, onder meer in gezamenlijke operaties met het Zuid-Vietnamese leger. Foto US Department of Defense
Kritiek op de tank
Hoewel de tank na de introductie op het gevechtsveld in de Eerste Wereldoorlog zijn nut vrijwel onmiddellijk bewees, kwam dit wapensysteem pas echt tot wasdom in de Tweede Wereldoorlog. Toch is de tank sindsdien vaak om uiteenlopende redenen beoordeeld als irrelevant. De kritiek werd daarbij gevoed door bepaalde nieuwe wapensystemen, het terrein of het soort optreden waarin de tank werd ingezet. Een voorbeeld hiervan is de Yom Kippur-oorlog van 1973. De IDF had zich na het succes van de oorlog van 1967 geconcentreerd op het luchtwapen en het gebruik van grote tankverbanden. De Arabische legers vonden daarvoor echter doctrinaire en technologische oplossingen. Toen zij Israëlische vliegtuigen en tanks effectief neutraliseerden (met SAM 6-luchtafweerraketten en Sagger-antitankraketten) stond de IDF met lege handen. De IDF wist een catastrofe te voorkomen door snel terug te keren naar het manoeuvreoptreden. Niettemin berichtte de Amerikaanse pers, ervan uitgaande dat de antitankraket het einde van de tank betekende: ‘…infantry armed with modern antitank missiles can fight armor to a standstill and is on its way to restoration as ‘the queen of battle.’ The effectiveness of such infantry against tanks and the steady development of mobile, accurate surface to air missiles offer a second important weapon lesson: The tank-and-fighter bomber team, which has ruled most battlefields since 1940, has been eclipsed as the decisive tactical formation’.[5]
Ook bestond er een hardnekkig idee dat de tank ongeschiktheid zou zijn om te opereren in bepaalde soorten terrein (zoals bos, jungle of steden). De geallieerden waren er in 1939 en 1940 van overtuigd dat de Duitse pantserdivisies niet door de bossen van de Ardennen zouden aanvallen. Hardleers werden in 1944 onervaren Amerikaanse divisies langs de Ardennen geplaatst, waar de kans op een Duitse aanval minimaal werd geacht.
Evenzo gelden er misvattingen over het gebruik van tanks in jungleterrein. Het Japanse leger zette in 1942 tanks in bij de Val van Singapore op terrein waarvan de Britse legerleiding meende dat het ontoegankelijk was. Daarna gebruikten de geallieerden tanks intensief bij de lange mars naar Japan. Het Amerikaanse leger gebruikte vele tankbataljons in het theater van de Stille Oceaan, die vanaf Nieuw Guinea bij alle amfibische landingen werden gebruikt tot in de jungle van eilanden als Saipan, Peleliu en Okinawa. Toen de geleerde lessen weer ruimschoots waren vergeten, achtten deskundigen de inzet van de tank in Vietnam niet mogelijk wegens de combinatie van jungle en rijstvelden, een ongeschikt klimaat en een in de jungle bekwaam optredende vijand. Toen na een studie in 1965 alsnog de introductie van tanks in Vietnam volgde, werden ze steeds in elk grootschalig Amerikaans offensief ingedeeld. Op verzoek van commandanten schoven planners tegen het einde van de oorlog de redeployment van tankeenheden steeds verder naar achteren, totdat ze als laatste eenheden het land verlieten.
Tanks en andere zware gepantserde voertuigen blijven daarom in diverse vormen van conflict relevant als deel van het manoeuvreoptreden. Hierna komen de Amerikaans-Britse ervaringen met het conventionele manoeuvreoptreden tijdens de inval in Irak in 2003 aan de orde, met daarbij ook het optreden in steden. Daarna staat de inzet in andersoortige operaties in het dynamisch conflictspectrum centraal. Daartoe worden het optreden tegen een hybride tegenstander in counterinsurgency (COIN) en de Franse ervaringen in de VN-vredesoperatie in Libanon besproken.
De inval in Irak
Op 20 maart 2003 vielen de VS en het Verenigd Koninkrijk samen met andere coalitiegenoten Irak binnen met onder meer als doel het regime van Saddam Hoessein omver te werpen. De U.S. 3rd Infantry Division rukte door het westelijk deel van Irak op naar Baghdad met de 1st Marine Expeditionary Force, centraal over Highway 1. De Britse 1st Armoured Division bezette het zuidoostelijk deel van het land. Op 9 april viel de hoofdstad Baghdad en eindigde het bewind van Saddam Hoessein. De Amerikaanse president George W. Bush verklaarde vervolgens op 1 mei 2003 het einde van de ‘major combat operations’ in Irak.[6] De lessons learned van de inzet van tanks en infanteriegevechtsvoertuigen tijdens deze fase laten zich in enkele punten kernachtig samenvatten.[7]
Tanks hebben de beste bescherming tegen vijandelijk vuur
Van alle voertuigen heeft de tank de zwaarste bepantsering. Het Russische RPG-7 antitankwapen was in Irak het meest ingezette antitankwapen en is ook wereldwijd in zeer veel landen in gebruik. Toch faalde de RPG-7 in het penetreren van de Amerikaanse Abrams en Britse Challenger-tanks. Eén Britse Challenger werd bij Basra geraakt door vijftien RPG’s zonder dat penetratie plaatsvond. Inmiddels zijn, tien jaar later, effectievere antitankwapens op de markt, zoals de RPG-29 en de Israëlische Gill, en is wereldwijd de wedloop tussen de tank en het antitankwapen een nieuwe ronde ingegaan.[8]
Tanks leidden de opmars
Planners verwachtten voorafgaande aan de inval dat er snel contact zou zijn met Iraakse strijdkrachten. De vijand was echter kundig in het ontwijken van coalitie-eenheden en in staat tot verrassend optreden. Dit bleek toen de 3rd Infantry Division de Eufraat overstak en werd aangevallen door twee Iraakse pantserbrigades. In die chaotische situatie beschikten de tankeenheden van de divisie over voldoende mobiliteit, bescherming en vuurkracht om naar gunstige posities te manoeuvreren en de dreiging teniet te doen.[9]
In het centrum van Bagdad bleken Amerikaanse tanks in 2003 voldoende manoeuvrevermogen te hebben om aanvallen van Iraakse pantsereenheden af te slaan. Foto US Department of Defense
Commandanten op operationeel niveau beschikten vaak over genoeg situational awareness om hun informatiebehoefte te kunnen afdekken, daarbij geholpen door satellieten, luchtverkenning, drones et cetera. Op tactisch niveau is echter veel meer detailinformatie nodig en als die situational awareness er niet is, moet er voldoende bescherming zijn om vijandelijk vuur te weerstaan. Tanks beschikken door hun bepantsering over dat vermogen en daarom gingen ze voorop als de situational awareness gering was. Er bestaat dus een omgekeerde relatie tussen situational awareness en bescherming. Hoe geringer de situational awareness is, hoe hoger de noodzaak voor bescherming.[10]
Tanks kunnen onmiddellijk reageren op vijandelijk vuur
Tanks zijn zeer responsief. In vergelijking met artillerievuur, dat na twee tot vier minuten beschikbaar is, en luchtsteun die na vijf tot twintig minuten komt, kunnen tanks na contact met de vijand al binnen enkele seconden het vuur openen. Maar door hun bescherming kan een tankbemanning – uiteraard afhankelijk van het soort wapens dat de vijand gebruikt – ook wachten met vuuropening. Dat geeft de gelegenheid om een beter beeld op te bouwen van de omgeving en reduceert de kans op collateral damage door een te snelle reactie met onvoldoende informatie.
Tanks zijn zeer effectief in stedelijk gebied
Een andere conventionele wijsheid die ook in Irak weer werd ontkracht, is dat tanks niet inzetbaar zijn in stedelijk gebied. Een recente publicatie met case studies van Aken in 1944 tot en met het optreden in Irak leert echter dat tanks zeer effectief kunnen zijn, mits aanvullende opleiding en training heeft plaatsgevonden.[11] In de laatste fasen van de inval in Irak in 2003 waren het de thunder runs door Baghdad van de 2nd Brigade, 3rd Infantry Division die de val van Baghdad en het regime versnelden.
Tanks hebben een psychologisch effect
Tanks dwingen respect af bij een tegenstander. Op het gevechtsveld zorgt de tank vaak voor een psychologisch schokeffect. Iraakse strijders sloegen herhaaldelijk op de vlucht wanneer tanks ter plaatse kwamen. Bij de eigen troepen verhogen tanks het moreel.
De inzet van infanteriegevechtsvoertuigen
Met haar infanteriegevechtsvoertuigen werkte de pantserinfanterie in Irak nauw samen met tanks in kleine teams van verbonden wapens (combined arms teams). Omdat de meest voorkomende doelen in Irak kleine groepen infanterie en Fedayeen waren die zich tussen dekkingen verplaatsten, waren de snel reagerende boordkanonnen van de Amerikaanse Bradley en Britse Warrior-infanteriegevechtsvoertuigen daartegen betere wapens dan de tankkanonnen. Als Iraakse infanterie de tanks te dicht naderde om hen nog te kunnen aangrijpen, konden deze voertuigentijdig het vuur openen. De boordkannonnen van de Bradleys en Warriors waren geschikt om lichte constructies aan te vallen. Tegen zwaardere structuren werden tanks, luchtinzet of artillerie gebruikt.
Ook Britse lichte infanterie zoals de 16 Air Assault Brigade en 3rd Commando Brigade (Royal Marines) werden tijdens de inval in Irak versterkt met Challengers en Warriors. Dit vond vooral plaats bij optreden in stedelijk gebied en de verwachting van zware weerstand. Ook aan Amerikaanse zijde vond een dergelijke versterking van lichte infanterie plaats. Aan beide Airborne Divisions (82nd en 101st) werden gepantserde taskforces vanuit 3rd Infantry Division toegevoegd toen zij verstedelijkt gebied zuiverden achter de opmars van deze divisie.
Critici van de tank stellen dat het wapen geen plaats meer heeft in moderne, niet-conventionele operaties. Vaak beschouwen zij de tank daarbij als een overblijfsel van de Koude Oorlog. Inzichten in de toekomstige veiligheidssituatie en recente operationele ervaringen van bondgenoten leren echter dat tanks (en andere gepantserde voertuigen) nog steeds een cruciale rol kunnen vervullen.
Een dynamisch conflictspectrum
Het recente Eindrapport Verkenningen maakt een analyse van de mondiale, Europese en nationale veiligheidssituatie en één van de conclusies is dat het conflictspectrum in de toekomst dynamisch van aard zal zijn: ‘De ervaringen op de Balkan, in Irak en Afghanistan hebben duidelijk gemaakt dat ook bij stabilisatieoperaties rekening moet worden gehouden met een wisselende en soms hoge geweldsintensiteit. Deze ontwikkeling houdt in dat het tot nu gemaakte onderscheid tussen operaties hoog en operaties laag in het geweldsspectrum geen opgeld meer doet. In alle militaire operaties kan sprake zijn van een hoge geweldsintensiteit. Een tweede ontwikkeling die voor de komende decennia van belang is, betreft de toenemende toepassing van irreguliere tegenstand om het conventionele en technologische overwicht van conventionele strijdkrachten te omzeilen. Ook staten bedienen zich hiervan, al dan niet met behulp van niet-statelijke partijen. Bij toekomstige militaire optredens tegen staten moet daarom rekening worden gehouden met zowel reguliere militaire tegenstand als irreguliere strijdmethodes. Deze hybride vorm van oorlogvoering kenmerkt zich door grote complexiteit en veranderlijkheid. Niet alleen de geweldsintensiteit binnen een conflict kan wisselen, maar ook de aard, de intensiteit en de reikwijdte van een conflict als geheel kan veranderen’.[12] De Israëlische strijdkrachten hebben vrij recent ervaring opgedaan met deze hybride vorm van oorlogvoering, in 2006 in Libanon en in 2008-2009 in de Gazastrook.
Libanon 2006
Op 12 juli 2006 viel de IDF Libanon binnen als reactie op raketaanvallen op Israëlische grenssteden en de ontvoering van twee Israëlische militairen door de Hezbollah.
Voorafgaand aan de oorlog in Libanon werd de toekomstvisie van de IDF vooral bepaald door:
- De operaties in Kosovo (1999) en later Operation Iraqi Freedom en Operation Enduring Freedom. De drie operaties voedden de gedachte dat het gebruik van stand off fires (met name de inzet van het luchtwapen) een effectieve manier was om de wil van de tegenstander te beïnvloeden en de uitkomst van een conflict te bepalen;
- De tweede al-Aqsa Intifada die de IDF dwong om zich vanaf 2000 te concentreren op de inzet binnen de landsgrenzen;
- De aanwezigheid van de VS in Irak en de in het algemeen geringe dreiging. De IDF geloofde daardoor dat grote conflicten tot het verleden behoorden en de strijdkrachten vielen terug in een Low Intensity Conflict (LIC)-modus.
Als gevolg van deze mindset ging er minder geld naar grondeenheden, waarbij vooral investeringen, training en logistiek werden getroffen. De exclusieve focus op LIC leidde tot een IDF die niet meer in staat was tot een joint-manoeuvreoptreden. Zware eenheden (tanks en pantserinfanterie) werden verwaarloosd ten gunste van het LIC-optreden in de bezette gebieden. In Libanon kwam de IDF met de Hezbollah tegenover een geduchte tegenstander te staan. De Hezbollah bleek goed getraind en georganiseerd in kleine eenheden met hoogwaardige wapens zoals geleide antitankraketten, RPG’s (waaronder de moderne RPG-29), lange- en korteafstandsraketten, mortieren, mijnen, IED’s en draagbare luchtafweerraketten (MANPADS). Veertig procent van de Israëlische verliezen (inclusief uitgestegen infanterie) was te wijten aan moderne antitanksystemen van de Hezbollah. Daarbij werd gevochten in complex, heuvelachtig maar ook verstedelijkt terrein. Het grootste probleem waren de korteafstandsraketten, waarvan Hezbollah er letterlijk duizenden had. Deze waren klein en goed te verbergen en ondanks een overdaad aan inlichtingenmiddelen (ISTAR)[13] bij de Israëliërs niet te lokaliseren.
De IDF probeerde aanvankelijk met luchtaanvallen en vuursteun een beslissing af te dwingen, maar toen de raketaanvallen op Israël aanhielden, werd besloten tot de inzet van grondeenheden. Tot zo’n inzet bleek de IDF, na een jarenlange focus op LIC, echter niet meer in staat. De commandovoering was binnen de IDF in hoge mate gecentraliseerd geraakt als gevolg van het optreden in de bezette gebieden. De integratie van infanterie, tanks, genie, artillerie en overige ondersteunende eenheden faalde, wat vooral bleek bij artillerie en luchtinzet. Deze werd bijna exclusief gebruikt voor pre-planned aanvallen en zelden ter ondersteuning van het manoeuvre(grond)optreden. Juist dat laatste was noodzakelijk om de Hezbollah met vuur te binden en de mogelijkheid te hebben om met manoeuvre de vijand te naderen en het nabijgevecht aan te gaan.
De oorlog in Libanon in 2006 leidde in Israël tot hernieuwde aandacht voor het manoeuvreoptreden, aangepast aan de vereisten van het bestrijden van een hybride tegenstander. Foto Israel Defense Forces
Na de Libanonoorlog vond in Israël, mede naar aanleiding van het onderzoek van de Winograd-commissie, een koerswijziging plaats. De politieke en militaire top begreep dat grondinzet een essentieel onderdeel vormt van militaire operaties. Zij geloofden niet langer dat stand off-aanvallen, en dan vooral luchtaanvallen, een beslissing konden afdwingen. Vervolgens ondernam de IDF actie rond de geconstateerde tekortkomingen. Eigenlijk ging de IDF back to basics met hernieuwde aandacht voor het manoeuvreoptreden, aangepast aan de vereisten van het bestrijden van een hybride tegenstander. De inzet van zware eenheden werd heroverwogen en deskundigen concludeerden dat tanks, mits juist ingezet, meer bescherming konden leveren dan in het verleden. Dat leidde tot de hervatting van de productie van de Merkava IV-tank en de invoering van de Namer, een zwaar infanteriegevechtsvoertuig gebaseerd op een Merkava-onderstel. Het manoeuvreoptreden tegen een hybride tegenstander kreeg voorrang, met een verdubbeling van de beschikbare trainingstijd. Ook de samenwerking met de luchtmacht werd geïntensiveerd met bijzondere aandacht voor ISTAR, UAV’s en close air support.
Succes in Gaza
Op 27 december 2008 lanceerde de IDF de operatie Cast Lead tegen de Hamasbeweging in de Gazastrook als antwoord op raket- en mortieraanvallen tegen Israël. Tijdens Cast Lead bleek dat de IDF de koerswijziging ook in de praktijk toepaste. In de periode voorafgaande aan de operatie oefenden brigades hun specifieke taken intensief, waarvoor ze ook de benodigde middelen hadden gekregen. Tanks en infanteriegevechtsvoertuigen speelden een sleutelrol. Deze waren voorzien van aanvullende bepantsering voor het optreden in een gebied met een hoge concentratie sluipschutters, IED’s en antitankraketten. Zij leverden beschermde mobiliteit en vuurkracht voor alle ingezette eenheden, bijvoorbeeld ook voor medische afvoer. Pantsergenie werd ingezet om mijnen en IED’s te neutraliseren op de naderingswegen. De vuursteun (joint met artillerie en steun van de Israëlische marine, vliegtuigen, gevechtshelikopters en UAV’s) bleek door veranderde procedures, in tegenstelling tot de operatie in Libanon, responsief en effectief. Ten slotte waren de brigades terug in het hart van de besluitvorming op tactisch niveau. Gegeven het terrein en het dynamische karakter van het optreden, was dit succesvoller dan de gecentraliseerde aanpak in Libanon. Kortom, een goed voorbereid en joint uitgevoerd manoeuvreoptreden was cruciaal voor het bereiken van tactisch en operationeel succes tegen een hybride tegenstander (strategisch gezien blijft de situatie uiteraard zeer problematisch). Tanks en zware gepantserde voertuigen vergrootten de opties voor dit manoeuvreoptreden en reduceerden de risico’s.
Counterinsurgency
Het optreden van veel Westerse krijgsmachten, ook de Nederlandse, is in het afgelopen decennium gedomineerd door COIN. Voor diverse bondgenoten, zoals Canada en Denemarken, is het manoeuvreoptreden met de inzet van tanks en andere zware gevechtsvoertuigen cruciaal gebleken in hun COIN-optreden.
Canada
Begin 2006 ontplooide een Canadese battlegroup naar de regio Kandahar in Zuid-Afghanistan, waar deze snel betrokken raakte bij zware gevechten met goed georganiseerde Talibangroepen. In de zomer van 2006 concludeerden de Canadezen, na afloop van Operatie Medusa ten westen van Kandahar-Stad, dat de bestrijding van de Taliban een volledige manoeuvrebenadering vergde, inclusief de inzet van nog niet ingezette middelen als tanks en pantsergenie. Daarop verzocht de Canadese commandant van Regional Command South om de ontplooiing daarvan. Zijn verzoek werd gehonoreerd en vervolgens werd in een periode van zes weken een eskadron van vijftien Leopard C2-tanks (Canadese Leopard 1-versie) en een pantsergeniepeloton uitgerust, getraind en gereedgesteld in Kandahar. De ervaringen met de inzet hiervan tonen het blijvend belang van het manoeuvreoptreden in COIN-operaties met zware gepantserde middelen aan. Ook in Kandahar bleek dat tanks niet onafhankelijk kunnen optreden, maar binnen het manoeuvreoptreden moeten samenwerken in een team van verbonden wapens (zoals pantserinfanterie, pantergenie en lucht- en vuursteun). Tanks verschaffen bescherming aan het team en zijn in staat om zware muren van gebouwen (zoals die ook in het terrein in Zuid-Afghanistan voorkomen) met één schot te doorbreken. Dit in tegenstelling tot de 25 mm snelvuurkannonnen van de Canadese Light Armoured Vehicles, die daaraan voorheen vele salvo’s moesten besteden en als dat niet voldoende was lucht- of vuursteun moesten vragen. In vergelijking daarmee is de bijkomende schade van één precisieschot van een tank minimaal. Door de inzet van tanks nam de noodzaak van lucht- en vuursteun af en ook de daarmee gepaard gaande collateral damage.
Aan de andere kant zijn tanks niet in staat zichzelf te beveiligen, want de bemanning is gebonden aan het voertuig en daarom is bescherming door infanterie noodzakelijk. Pantsergenie werd ingezet om routes vrij te maken en moeilijk terrein begaanbaar te maken met doorbraaktanks. Overigens waren de Canadese tanks tevens voorzien van dozerbladen, mijnenrollers of mijnenploegen.
De Canadezen zetten hun tanks gedecentraliseerd in, maar hun ervaring was dat optreden beneden het pelotonsniveau (vier tanks) niet mogelijk was omdat dan het beslissend tactisch voordeel van tanks verloren ging. Tevens is, zeker in het moeilijke terrein van Zuid-Afghanistan, altijd uitval van tanks mogelijk, waarna ook de bergingsoperatie adequate beveiliging moet krijgen. De inzet van tanks in Afghanistan had ook een psychologisch effect. Voor de eigen troepen en Afghaanse eenheden bleek de inzet positief voor het moreel, terwijl uit inlichtingenrapportages bleek dat Talibanstrijders grote angst hadden voor tanks en minder geneigd waren om aan te vallen als er een combined arms team in de buurt was. Hier lijkt nog steeds te gelden dat hoe meer gevechtskracht wordt ontplooid, hoe minder kinetisch de inzet wordt.
Met deze geïntegreerde inzet droeg de Canadese taakgroep aanzienlijk bij aan het herstel van de tactische mobiliteit in haar operatiegebied. In 2003 voorzag de Canadese defensieplanning nog in de opheffing van tankeenheden en de aankoop van licht gepantserde Amerikaanse Stryker-voertuigen als vervanging van de Leopard-tanks, maar de ervaringen in Kandahar leidden tot het schrappen van die plannen. In 2007 besloot de Canadese regering om de Leopard 2-tank aan te schaffen en zij kocht onder meer honderd overtollige Leopards 2A4 en 2A6 van Nederland. De Leopard 2-tanks zijn vervolgens succesvol binnen de Canadese taakgroep ingezet.
Denemarken heeft een lange traditie van het inzetten van tanks in operaties en gebruikte de Leopard 2 in de Zuid-Afghaanse provincie Helmand. Foto ministerie van Defensie Denemarken
Denemarken
De Deense landmacht heeft een lange traditie als het gaat om de inzet van tanks in operaties. Vanaf 1992 zijn tanks ingezet in UNPROFOR, IFOR/SFOR in Bosnië en KFOR in Kosovo. In 2006 ontplooide Denemarken een battlegroup als deel van het Britse contingent in de provincie Helmand in Zuid-Afghanistan. Aanvankelijk was daarbij een verkenningseskadron met licht gepantserde wielvoertuigen ingedeeld dat in open terrein werd ingezet. Toen de battlegroup haar operaties uitbreidde naar de Green Zone (dichtbegroeid terrein) besloot Denemarken in 2007 om ook in Afghanistan tanks in te zetten. Sindsdien wordt een tankpeloton (met drie Leopard 2A5-tanks) ingezet als deel van de Deens battlegroup. Het Deense tankpeloton krijgt bij ingezet normaliter aanvulling van genie, medics, Joint Tactical Air Controllers, artilleriewaarnemers en Electronic Warfare-specialisten. De taken variëren van het geven van vuursteun aan uitgestegen infanterie, doorbraakoperaties, optreden als reserve en Quick Reaction Force tot bescherming van logistieke konvooien. Het tankpeloton is zelfstandig ingezet ter ondersteuning van Britse en Amerikaanse marinierseenheden (inmiddels zetten de Amerikaanse mariniers sinds 2010 hun eigen Abrams-tanks in). In de Green Zone in Helmand hadden de Deense tanks een schokeffect op de insurgents. In de Pashtun-cultuur van Zuid-Afghanistan gaat, zoals in wel meer culturen, de macht naar de grootste en sterkste. De tank is daarvan in veel opzichten de belichaming. In veel Troops in Contact-situaties was alleen het verschijnen van tanks al voldoende om de gevechtssituatie te beëindigen.
Tanks zijn zeer effectief in het klokrond beheersen van grote terreindelen met beperkte mankracht. Ze beschikken over superieure waarnemingsmiddelen en kunnen na een positieve identificatie zonder vertraging doelen tot op duizenden meters met grote precisie uitschakelen. Daarbij is tankmunitie aanzienlijk goedkoper dan bijvoorbeeld de Hellfire-raket die in Afghanistan veel is gebruikt door gevechtshelikopters. De inzet van de tank werkt overigens ook in de Deense benadering uitsluitend als deel van het manoeuvreoptreden in een combined arms team. Bij de bredere manoeuvrebenadering is het van belang om collateral damage in het optreden mee te nemen. Daarbij gaat het vooral om de schade die het manoeuvreren met de tank kan aanbrengen aan wegen en velden. Volgens de Deense landmacht hebben tanks zich in COIN bewezen als betrouwbaar, veelzijdig en een teken van kracht. De inzet verhoogt het moreel van eigen en Afghaanse troepen en schrikt de opstandelingen af.
VN-vredesoperaties
Dat het manoeuvreoptreden ook relevant kan zijn in VN-vredesoperaties blijkt uit de recente Franse inzet in Libanon met een 1650 militairen sterke Groupement Terrestre Interarmée (GTIA). Deze operatie was een reactie op de Israëlische inval in Zuid-Libanon en vond plaats op verzoek van de VN-Veiligheidsraad ter versterking van de United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) met zware middelen en een robuust mandaat. De Franse GTIA bestond uit een eskadron met drie pelotons van ieder vier Leclercq-tanks, twee infanteriecompagnieën, vier stukken gemechaniseerd 155 mm geschut, een MISTRAL-luchtafweersectie en een radarbatterij. Voor Frankrijk was de inzet van de Leclercq-tanks vooral een politiek gebaar richting zowel de Hezbollah als Israël. Frankrijk maakte duidelijk het VN-mandaat belangrijk te vinden en de middelen, inclusief een ‘gepantserde vuist’, te willen leveren om dat te laten zien. De Leclercq-tanks hebben in Libanon geen gebruik gemaakt van hun hoofdbewapeningm maar zijn meerdere malen opgetreden als deel van een Quick Reaction Force. In 2010, toen de situatie was gestabiliseerd, zijn de tanks teruggetrokken. Oplopende kosten en klachten van de bevolking over schade aan de infrastructuur speelden daarbij een rol. Frankrijk zette daarop de VBCI (een nieuw Frans infanteriegevechtsvoertuig) en het Caesar-geschut in (gebaseerd op een vrachtwagen), waardoor de Force Commander van UNIFIL over vuurkracht kon blijven beschikken.
Toekomstig optreden en het belang van zware wapens
Op strategisch gebied is het onmogelijk om toekomstvoorspellingen te doen. Gebeurtenissen als de Val van de Berlijnse Muur, 9/11 en de Arabische Lente waren strategische schokken die niemand had voorzien. Trend- en scenarioanalyses zijn populair, maar kunnen een vertekend beeld geven. Zo wordt vaak gezegd dat in de afgelopen jaren het aantal conflicten in de wereld is afgenomen. Maar over een periode van tweehonderd jaar gezien valt het bijvoorbeeld op dat de Tweede Wereldoorlog begon in een tijd met het historisch laagste niveau aan conflicten.[14] In een recent rapport voorziet ook het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael een onzekere wereld.[15] De voormalige Amerikaanse minister van Defensie Robert Gates merkte over die onvoorspelbaarheid op: ‘Our record of predicting where we will use military force since Vietnam is perfect – we have never once gotten it right. There isn’t a single instance: Grenada, Panama, the first Gulf War, the Balkans, Haiti, you can just keep going through the list, where we knew and planned for such a conflict six months in advance’.[16] Wat voor de VS geldt, is ook op Nederland van toepassing: het is volstrekt onzeker waar en tegen welke tegenstander de Nederlandse krijgsmacht in de (zelfs maar nabije) toekomst wordt ingezet. Dit vraagt om een flexibele en veelzijdige krijgsmacht, die tot in het hoogste deel van het dynamisch geweldsspectrum moet kunnen optreden.
Over de toekomstige operationele omgeving kunnen met meer zekerheid uitspraken worden gedaan, zoals ook blijkt uit de inzichten uit het Eindrapport Verkenningen. Niet alleen een conventionele oorlog maar ook stabilisatieoperaties vergen manoeuvreoptreden waarin, zoals de Canadese, Deense en Franse ervaringen aantonen, ‘zware wapens’ onverminderd een rol spelen. Hoewel het luchtwapen en vuursteun cruciale onderdelen zijn van het manoeuvreoptreden, kunnen ze niet het substituut voor ‘zware wapens’ zijn. Zoals de casus van Libanon laat zien, is de inzet van ISTAR-middelen en het luchtwapen problematisch in een verstedelijkte omgeving. De wereld verstedelijkt overigens in snel tempo, want in 2050 zal 67 procent van de wereldbevolking in steden wonen.[17] Een hybride, genetwerkte tegenstander is niet te verslaan door een doelenlijst af te werken, want targeting is niet hetzelfde als strategie. Het vergt een diep en evoluerend begrip van het netwerk en de culturele, sociale, politieke en economische omgeving waarvoor landstrijdkrachten essentieel zijn.
Cyber, de Comprehensive Approach, humanitaire en nationale operaties hebben in de afgelopen jaren ook voor de landmacht sterk aan belang gewonnen. Maar het is de kerncompetentie van een landmacht om in een gevecht van verbonden wapens over de grond te manoeuvreren naar een tegenstander en deze in een nabijgevecht te verslaan. Gezien het huidige en in de toekomst voorziene dreigingsniveau zijn zware middelen daarvoor onontbeerlijk. Hendriks Vettehen stelt terecht dat de energiebehoefte van moderne strijdkrachten een steeds groter probleem vormt. De ‘oplossing’ bestaat echter niet uit het uitrusten van militairen met middelen die onvoldoende mobiliteit, bescherming en vuurkracht leveren, zoals de door hem voorgestelde e-motorbikes.[18] Dat verhoogt het risico van het falen van een missie tegenover een wel met zware middelen uitgeruste tegenstander (zoals Nederland in 1995 in Bosnië moest ervaren) en brengt de levens van militairen en diegenen die zij moeten beschermen onnodig in gevaar. Er valt eerder te denken aan modernere aandrijfsystemen (ook hier is hybride in opkomst), nieuwe materialen voor pantsering en zelfs onbemande systemen die lichter kunnen zijn omdat de noodzaak voor bescherming geringer is.[19]
Zoals de Nederlandse ervaring in Uruzgan en Irak leert, is het gebruik van tanks niet altijd noodzakelijk. In Afghanistan zijn deze uitsluitend ingezet in gebieden in het zuiden met een hoog dreigingsniveau. Apache-gevechtshelikopters hebben in Irak en Afghanistan de Nederlandse eenheden dan ook uitstekend ondersteund. Maar de beschikbaarheid van de Apache is om diverse redenen niet altijd gegarandeerd. Klimatologische en weersomstandigheden kunnen inzet bemoeilijken of zelfs geheel verhinderen. De Amerikaanse inzet in Irak heeft ook geleerd dat tegenstanders effectieve tegenmaatregelen tegen gevechtshelikopters kunnen nemen.[20] Datzelfde geldt overigens ook voor andere systemen. Recent werd bijvoorbeeld in Timbuktu in Mali een handleiding van de terreurbeweging al-Qaida gevonden met daarin goeddoordachte beschermingsmaatregelen tegen drones.[21] Door het geheel wegbezuinigen van de tank plaatst Nederland een mogelijke tegenstander in ieder geval voor één dilemma minder. In zijn boek On Flexibility. Recovery from Technological and Doctrinal Surprise on the Battlefield stelt de Israëlische hoogleraar Meir Finkel juist dat een mix aan capaciteiten noodzakelijk is om verrassingen op het gevechtsveld te voorkomen.[22]
Conclusie
De huidige en toekomstige operationele omgeving vraagt om ‘zware wapens’ om bij een toenemende dreiging te kunnen opereren. De beschikbaarheid van een landplatform met superieure mobiliteit, bescherming en vuurkracht blijft noodzakelijk. Vooralsnog is dat platform de tank, waarvan de inzet alleen succesvol kan zijn binnen het manoeuvreoptreden met een team van verbonden wapens waarin diverse, deels gepantserde, capaciteiten elkaar aanvullen.
Om het manoeuvrevermogen van de Nederlandse landmacht te herstellen moet het verlies van die wegbezuinigde capaciteiten (niet alleen tanks, maar ook artillerie en antitankwapens) worden gerepareerd. Uiteraard is dat met het huidige politieke en financiële klimaat op korte termijn niet mogelijk. Op korte termijn is echter wel een aantal maatregelen mogelijk om op zijn minst de expertise van het manoeuvreoptreden met inzet van tanks te behouden. Dat kan via liaison- en uitwisselingsofficieren van landmachten die wel tanks hebben en het houden van gezamenlijke oefeningen met tanks, zoals de landmacht op dit moment doet met Duitsland. Ook kunnen mogelijk nog verdergaande samenwerkingsverbanden worden aangegaan.
Op de langere termijn ontstaat er een groter probleem, zoals recent bleek uit de woorden van de scheidende Amerikaanse NAVO-ambassadeur : ‘Een land als Nederland, dat door begrotingsproblemen besluit dat het zich niet langer kan veroorloven om én een eersteklas marine te hebben, én een eersteklas luchtmacht én een eersteklas leger, en dat daarom zijn tanks afschaft, zegt eigenlijk: daarvoor vertrouwen we voortaan op andere landen. En zij kunnen voor een eersteklas marine en luchtmacht op ons rekenen’.[23] Hieruit spreekt in de ogen van de belangrijkste bondgenoot dus prestigeverlies, wat niet alleen een probleem is voor de landmacht, maar voor de hele krijgsmacht. Nederland rekent in voorkomend geval op steun van de bondgenoten en zoals de casus van Denemarken aantoont is inbedding van buitenlandse tanks in het eigen optreden mogelijk. Dat is echter altijd afhankelijk van de politieke bereidheid van een bondgenoot om dit wapen in te zetten. Nederland vertrouwt er eigenlijk eenzijdig op dat bondgenoten dat zullen doen. Als zwaarste middel in de bewapening van een landmacht is de inzet van tanks echter een aanzienlijke commitment van de natie die het middel beschikbaar stelt. Het besluit daartoe vergt instemming op het hoogste politieke niveau en is dus per definitie onzeker. De Adviesraad Internationale Vraagstukken adviseerde de regering mede daarom de mogelijkheid te onderzoeken Duitse Leopard 2-tanks te leasen om zo op een betaalbare manier het verlies van de tanks te verzachten.[24] Dat kan ook het prestige van de Nederlandse krijgsmacht herstellen, dat door het verdwijnen van de tanks verminderd is.
Wat in ieder geval moet worden voorkomen is dat een door puur financiële overwegingen gedreven besluit, dat het manoeuvreoptreden van de landmacht ernstig heeft benadeeld, op termijn als een vanzelfsprekendheid en operationeel verantwoord gegeven wordt gezien. Want er is juist geen enkele aanleiding voor het einde van ‘zware wapens’.
* De auteur dankt de luitenant-kolonels G. Dobben en E.H. Ensing voor hun bijdragen aan dit artikel, dat op persoonlijke titel geschreven is.
[1] Adviesraad Internationale Vraagstukken, Europese Defensiesamenwerking. Soevereiniteit en Handelingsvermogen (Den Haag, 2012).
[2] Ministerie van Defensie, Defensie na de kredietcrisis. Een kleinere krijgsmacht in een onrustige wereld (Den Haag, 2011).
[3] M.G.M. Hendriks Vettehen, ‘Het einde van zware wapens? Afnemende energiezekerheid gaat het krijgsbedrijf veranderen’ in: Militaire Spectator 182 (2013) (2) 74-86.
[4] Christopher F. Foss, ‘Life in the old dog. Russia shows off new T-55AM MBT upgrade package’in: Jane’s International Defence Review, juni 2013.
[5] ‘Infantry restored as Queen of Battle’ in: Palm Beach Post-Times, 6 januari 1974.
[6] ‘President Bush Announces Major Combat Operations in Iraq Have Ended’, White House Archives, 1 mei 2003.
[7] John Gordon IV en Bruce R. Pirnie, ‘Everybody wanted tanks. Heavy Forces in Operation Iraqi Freedom’ in: Joint Force Quarterly, No. 39 (oktober 2005) 84-90.
[8] Menno Steketee, ‘De tank tegen het anti-tankwapen: 1-1’, in: NRCNext, 5 maart 2013.
[9] Chris McKinney, Mark Elfendahl en H.R. McMaster, ‘Why the U.S. Army Needs Armor. The Case for a Balanced Force’, in: Foreign Affairs, Vol. 92, No. 3 (mei-juni 2013).
[10] Gordon en Pirnie, ‘Everybody wanted tanks’.
[11] Kendall D. Gott, Breaking the Mold. Tanks in the Cities (Fort Leavenworth, Combat Studies Institute, 2006).
[12] Eindrapport Verkenningen. Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst (Den Haag, ministerie van Defensie, 2010) 65.
[13] ISTAR: Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance.
[14] William C. Hix, U.S. Army in transition (briefing slides, Fort Eustis, VA, U.S. Army Training and Doctrine Command) 15 april 2013.
[15] Zie: Jan Rood en Rosa Dinnissen (red.), Een wereld in onzekerheid. Clingendael Strategische Monitor 2013 (Den Haag, Clingendael, 2013).
[16] Charley Keyes, ‘U.S. military needs flexibility due to poor predictions, Gates says’, CNN, 24 mei 2011.
[17] World Urbanization Prospects. The 2011 Revision (New York, United Nations Department of Economic and Social Affairs, 2012).
[18] M.G.M. Hendriks Vettehen, ‘Het einde van zware wapens? Afnemende energiezekerheid gaat het krijgsbedrijf veranderen’ in: Militaire Spectator 182 (2013) (2) 74-86.
[19] Thijs van Velzen, ‘De toekomsttank’ in: De Ingenieur, augustus 2012. BLZ.
[20] Richard J. Newman, Ambush at Najaf, Air Force Magazine, oktober 2003.
[21] Rukmini Callimachi, Al-Qaida tipsheet on avoiding drones found in Mali, 21 februari 2013, http://bigstory.ap.org/article/al-qaida-tipsheet-avoiding-drones-found-mali (geopend 4 juni 2013)
[22] Meir Finkel, On Flexibility: Recovery from Technological and Doctrinal Surprise on the Battlefield, (Stanford, CA: Stanford University Press, 2011).
[23] Juurd Eijsvoogel en Petra de Koning, ‘Veiligheid is nooit goedkoop’, in: NRC Handelsblad, 27 mei 2013.