Door de gewijzigde veiligheidssituatie verschuift de trainingsaandacht van de NAVO-legers van Counterinsurgency naar operaties met vooral het campagnethema Combat. De Nederlandse krijgsmacht dient rekening te houden met een opponent die snel in staat is om een omvangrijke conventionele strijdmacht te ontplooien. Een dergelijke opponent bedient zich van hybride methodes van oorlogvoering, zoals het uitvoeren van acties vanaf grote afstand in plaats van frontale aanvallen. Om in een dergelijk conflict kans op succes te hebben, is het verstandig de tegenstander al in de diepte van het operatiegebied aan te grijpen met als doel deze te ontwrichten en te vertragen. Een Nederlandse brigade beschikt over sensoren, wapensystemen en munitiesoorten die ze hiervoor kan gebruiken. Om deze capaciteiten maximaal uit te buiten, is het noodzakelijk dat een brigade voldoende tijd en capaciteit besteedt aan het plannen van de diepe operatie.
Luitenant-kolonel R. Sijbrandi, MA*
Brigades laten momenteel kansen liggen met de diepe operatie. In het licht van de huidige veiligheidssituatie moet dat veranderen, en ik ga u uitleggen waarom. [1] Een brigade, ook wel Taskforce genoemd als het geen organieke maar een samengestelde brigade betreft, besteedt tijdens de planning van een militaire operatie veel aandacht aan de analyse van de tactische opdrachten. Dat zijn opdrachten die ze ontvangt van het hogere niveau, dan wel zelf initieert. De analyse van de brigade is vooral gericht op de positionering van haar bataljonstaakgroepen, omdat de brigadecommandant vaak de doorslaggevende beslissing zoekt tijdens de nabije operatie aan de frontlijn, tegenwoordig aangeduid als Forward Edge of the Battle Area (FEBA).
Maar is het wel terecht dat een brigade zich vooral richt op de nabije operaties? Dit is niet alleen een vraag die voor het landoptreden steeds meer aan de orde is, met het oog op mogelijke hybride dreigingen, waarbij de initiator frontale aanvallen vermijdt en acties uitvoert vanaf grote afstand.[2] Het is ook een vraag die steeds vaker voorkomt door de toegenomen mogelijkheden die de brigadecommandant heeft met de huidige geavanceerde sensoren, wapensystemen en munitiesoorten. Daarom wil ik graag een bijdrage leveren aan de huidige discussie over de reikwijdte van het gevechtsveld en de ‘diepe operatie’ op brigadeniveau.
Ambassadeur van de diepe operatie
De afdelingscommandant, in zijn rol van speciale stafofficier Joint Fire Support (JFS),[3] adviseert de brigadecommandant over de inzet van de eigen en de aan de brigade toegewezen vuursteuncapaciteit, zoals in de meeste NAVO-landen gebruikelijk is. Hij positioneert de vuursteunmiddelen op een zodanige wijze dat de brigade zo effectief mogelijk opereert, zowel in diepe, nabije als eventueel achtergebied-operaties. Door de ‘lange arm’ van de artillerie fungeert de afdelingscommandant vaak als de ‘ambassadeur’ van de diepe operatie.
Een PzH in stelling tijdens de internationale oefening Cold Response in Noorwegen (2016). Foto MCD, G. van Es
Sinds iets meer dan anderhalf jaar vervul ik nu deze functie. Mijn ervaringen met het brigadeoptreden leerden mij hoe een diepe operatie, met gebruikmaking van alle beschikbare enablers[4], significant bijdraagt aan het succes van de operatie. Met dit artikel beoog ik het kennisniveau over de diepe operatie bij commandanten en planners van de brigade te vergroten. Ik wil hen ervan overtuigen dat een effectieve diepe operatie de randvoorwaarden creëert voor succes in de nabije operatie.
Daarnaast is dit artikel ook voor anderen interessant: het geeft inzicht in hoe de brigade dient om te gaan met de diepe operatie. Dit artikel richt zich op het campagnethema Combat en hoewel de doctrine zowel een fysieke als een psychologische dimensie aan diepe operaties toekent, beperk ik mij tot de fysieke dimensie.
Opzet artikel
In het eerste deel van het artikel schets ik een aantal algemeenheden over de diepe operaties, vervolgens behandel ik het ontstaan en de historische ontwikkeling ervan. Daarna beschrijf ik hoe een Nederlandse brigade effectief een diepe operatie kan plannen en uitvoeren. Dit deel is grotendeels gebaseerd op eigen ervaringen en aangevuld met Amerikaanse best practices. De Amerikanen zijn immers binnen de NAVO al jarenlang maatgevend als het gaat om de ontwikkeling en doorontwikkeling van militaire concepten. Het zwaartepunt van het artikel ligt bij het ontwerpen van een diepe operatie; ik besteed minder aandacht aan een detailbeschrijving van het targeting- proces.
Lineair en geografisch raamwerk
De brigade gebruikt tijdens de planning van een operatie het zogeheten Tactisch Besluitvorming Model (TBM). Dit is een stapsgewijs rationeel keuzemodel waarbij de commandant samen met zijn staf verschillende oplossingsmogelijkheden afweegt en uiteindelijk een besluit neemt. Volgens de Doctrine Publicatie 3.2 Landoperaties, ook bekend als DPLO, kunnen een commandant en zijn staf tijdens een planningsproces gebruikmaken van een raamwerk om de gevechtskracht van de brigade te organiseren. De DPLO onderkent zelfs verschillende raamwerken, die geografisch, functioneel of effect-gericht kunnen zijn.[5] Dit artikel richt zich op een lineair en aaneengesloten geografisch raamwerk, het Operational Areas Framework. Een brigadecommandant gebruikt geografische coördinatie-maatregelen om manoeuvre, airspace, vuursteun, mobiliteit, logistiek en andere aspecten van een operatie op elkaar af te stemmen. Het spreekt voor zich dat een brigade zich bij ‘Combat’ vooral richt op een geografisch raamwerk.
Een commandant en zijn staf onderscheiden binnen een Operational Areas Framework de diepe, nabije en achtergebied-operaties (deep, close en rear operations ). Deze operaties kunnen zowel volgtijdelijk als gelijktijdig plaatsvinden. Een commandant moet zijn gevechtskracht goed verdelen.[6] Hij dient weloverwogen aan te geven wanneer en met welke middelen hij zijn tegenstander, die verspreid zit over het aan de commandant toebedeelde gebied, wil aangrijpen. Helaas weet ik uit eigen ervaring dat in sommige gevallen de diepe operatie zich beperkt tot het aangeven van posities voor het Brigade Verkenningseskadron (BVE) om early warning voor de brigade mogelijk te maken. Hiermee laat de brigade de mogelijkheid onbenut om de tegenstander al in de diepte een eerste grote slag toe te brengen, en ze buit de kracht van de vuursteun onvoldoende uit.
Veranderende veiligheidssituatie
De laatste jaren is de veiligheidssituatie aan de randen van het NAVO-verdragsgebied snel aan het veranderen. NAVO-eenheden, waaronder ook die van de Nederlandse krijgsmacht, dienen rekening te houden met een opponent die snel in staat is om een omvangrijke conventionele strijdmacht te ontplooien. Bovendien bedient deze opponent zich van hybride methodes van oorlogvoering.[7]
Raketlanceersystemen bij de oefening Zapad 2017, die Rusland en Wit-Rusland eind vorig jaar samen hielden. NAVO-eenheden moeten rekening houden met een een opponent die snel in staat is om een omvangrijke conventionele strijdmacht te ontplooien. Foto ANP
Om in een dergelijk conflict kans op succes te hebben, dienen brigades er alles aan te doen een tegenstander ‘gesleten’ op de opstellingen van hun bataljons te laten stuiten. Daarom is het noodzakelijk dat een brigade de tegenstander al in de diepte van het vijandelijk gebied aangrijpt, met als doel deze te ontwrichten en te vertragen. Dat voorkomt dat de tegenstander met honderd procent gevechtskracht de manoeuvre-eenheden van de brigade in de FEBA massaal gaat aanvallen. Dit streven onderstreept de urgentie om al in de diepte het gevecht aan te gaan. Onze moderne artillerie speelt hier een belangrijke rol in.
Synergie
Volgens de DPLO kent ieder organisatieniveau een diepe operatie. Ik zou dat graag willen nuanceren door te stellen dat elke niveau dat beschikt over Command & Control , manoeuvre, vuursteun en inlichtingencapaciteit een eigen diepe operatie kan uitvoeren. De brigade beschikt over dergelijke capaciteiten. De brigadestaf heeft tot taak deze capaciteiten op elkaar af te stemmen, waardoor er een synergie ontstaat, zodanig dat het uiteindelijke effect meer is dan de som der delen. Op deze wijze voert de brigade het ‘gevecht der verbonden wapens’; een uniek kenmerk van een brigade.
De DPLO spreekt over ‘diepte’ in termen van een uitbreiding van een operatie in tijd en ruimte, afgezet tegen doelen, eigen middelen, en te behalen doelstellingen.[8] De diepe operatie van vandaag is goed beschouwd de nabije operatie van morgen. Immers, vijandelijke eenheden in hun achtergebied kunnen de volgende dag aan het front verschijnen. Het aangrijpen van de tegenstander in de diepte dwingt de commandant voorbij de nabije operatie na te denken. Hij dient te zoeken naar mogelijkheden de tegenstander in het vijandelijk achtergebied al aan te vallen om hem daarmee de wil tot vechten te ontnemen.
De evolutie van de diepe operatie
Het diepe gevecht kent zijn oorsprong in de Russische theorie over oorlogvoering. Deze theorie was gebaseerd op de ervaringen aan het Westelijk Front tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook eerdere Russische ervaringen, tijdens hun oorlog tegen Japan aan het begin van de 20-ste eeuw, hebben bijgedragen aan de theorievorming. Na de Eerste Wereldoorlog zocht men in Rusland naar methodes om de impasse van een loopgravenoorlog te doorbreken. Telkens bleek de tegenstander in staat om met zijn reserves in de diepte tijdig de bedreigde sector te versterken, nog voor de aanvaller zijn penetraties kon uitbuiten.
De Russische militaire theoreticus Michail Toechatsjevski (1893-1937) geloofde dat offensief gerichte eenheden deze impasse konden doorbreken, waarbij de nadruk vooral lag op manoeuvreren. Toechatsjevski introduceerde het idee van de Deep Battle om door de eerste lijn van de vijandelijke verdediging heen te breken. Zijn vriend Vladimir Triandafillov ging tijdens het Interbellum verder met de ontwikkeling van dit idee. Triandafillov introduceerde de term Shock Armies voor eenheden die in staat waren in te breken om vervolgens door de vijandelijke verdedigingslinie te snijden.
Wat is geografische diepte?
Diepe operaties zijn variabel en niet gebonden aan vaste opgedragen afstanden. Operaties gericht tegen een ongebonden vijand voorbij de Forward Edge of the Battle Area (FEBA), de frontlijn, zijn aan te merken als diepe operaties. In theoretische zin bepalen de technologische mogelijkheden, de dracht van sensoren, Command, Control, Communication, Computers & Intelligence (C4I) en wapensystemen de grenzen van de diepe operatie.
Figuur 1 Operaties gericht tegen een ongebonden vijand voorbij de FEBA (Handboek Activities, 194)
Technologische ontwikkelingen
Georgi Isserson heeft later het idee van Deep Battle omgezet in een concept voor de diepe operatie. Hij richtte zich vooral op tijd/ruimte factoren in de diepte en op het organiseren van eenheden in echelons. Isserson raakte ervan overtuigd dat vooral ontwikkelingen in de techniek de diepe operatie mogelijk maakten. Hij refereerde daarbij aan vernieuwingen als inzet van luchtlandingseenheden in combinatie met gemechaniseerd optreden, lange-dracht wapensystemen, waaronder ook het luchtwapen - dat een sterke ontwikkeling doormaakte in het Interbellum - nauwkeurigere artillerie en het verzamelen van inlichtingen ver voorbij de frontlijn.[9] Kortom, de diepe operatie is dus een dynamisch concept en direct gerelateerd aan technologie.
Russische militaire theoretici
Tijdens de Koude Oorlog bleef de Sovjet-Unie uitgaan van de ‘diepe operatie’. Het Warschaupact, waaraan de Sovjet-Unie leiding gaf, formeerde diverse Operational Manoeuvre Groups, overweldigende aanvalsformaties, geëchelonneerd in de diepte. De enorme massa aan tanks, artillerie en gemechaniseerde infanterie van het Warschaupact, die alle konden doorstoten in de diepte, compenseerde de kwalitatieve overmacht van de NAVO.
De doelstelling van een aanvalsformatie van het Warschaupact was het penetreren van de frontlinie, het uitvoeren van de beslissende slag om vervolgens diep in Europa door te stoten. Het antwoord van de NAVO op een dergelijk offensief bestond uit het vertragend gevecht, om Amerikaanse eenheden de gelegenheid te geven vanuit het Amerikaanse vasteland te verplaatsen naar het Europese strijdtoneel. De jaarlijkse Reforger[10] oefeningen van de NAVO getuigden hiervan. Mocht de NAVO toch een onvoldoende conventioneel gericht antwoord hebben gehad op de ‘rode hordes’, dan kon de Alliantie overgaan tot het gebruik van tactische kernwapens.[11] Gelukkig is het nooit tot een daadwerkelijk treffen gekomen, want dan was er ongetwijfeld weer een enorm grootschalig conflict ontstaan.
Amerikaanse krijgskundigen
Na het echec van Vietnam moest het Amerikaanse leger zichzelf in de jaren ‘70 van de vorige eeuw opnieuw uitvinden. In Europa, meer specifiek in Duitsland, keek het Amerikaanse leger aan tegen een enorme kwantitatieve overmacht van het Warschaupact. Dat riep de vraag op hoe het Amerikaanse leger zich kon verdedigen tegen zulke enorme formaties. Amerikaanse krijgskundigen waren gedwongen de verschillende opvattingen van oorlogvoeren nader te bestuderen. Ze beperkten zich niet louter tot eigentijdse inzichten, maar waren ook gericht op de lessons learned van de Eerste Wereldoorlog. Daarbij hebben ze goed bestudeerd hoe Engeland, Duitsland en Rusland met de genoemde lessons learned zijn omgegaan. De doctrines die het Duitse en het Sovjet-leger gebruikten in het Interbellum zijn in detail onderzocht. Bovendien keken de Amerikanen met veel interesse naar het optreden van de Israeli Defense Forces tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967 en de Oktoberoorlog, die plaatsvond in 1973.[12]
Een Israëlische tank in de buurt van een moskee, juni 1967: op zoek naar antwoorden voor de conventionele overmacht van het Warschaupact bestudeerden Amerikaanse krijgskundigen lessen van de Israëlische strijdkrachten. Foto ANP
De Amerikanen waren onder de indruk van Israël: hoe kon het dat een land met geringe strategische diepte tot twee keer toe in staat was binnen een decennium een enorme overmacht aan troepen te verslaan? Omringende landen als Egypte, Syrië en Jordanië, gesteund door andere landen in het Midden-Oosten, wilden Israël maar liefs twee keer onder de voet lopen, maar zonder succes.[13]
Het concept Active Defense
Gebaseerd op de Israëlische ervaringen met vuurkracht tijdens de Oktoberoorlog, en in een poging om conventioneel te kunnen reageren op een grootschalige Sovjet-aanval ontwikkelden de Amerikanen in de jaren ’70 en ‘80 van de vorige eeuw het concept Active Defense. De centrale gedachte was extending the battlefield, waarbij het langzaam prijsgeven van terrein tijd moest genereren voor het voorbereiden en uitvoeren van een NAVO-tegenaanval. Op deze doctrine kwam veel kritiek, aangezien de uitbreiding van het gevechtsveld eerder naar achteren dan naar voren was gericht. In tegenstelling tot Toechatsjevski’s theorie, ontstond de Active Defense-doctrine vanuit een defensieve context.[14] Met de ontwikkeling van Active Defense was de nadruk op vuurkracht in plaats van manoeuvre komen te liggen. De Amerikanen bleven er over nadenken hoe zij het defensief gerichte Active Defense naar een algemeen operationeel concept konden omzetten, waarbij het gebruik van diepte belangrijk was.
Het concept AirLand Battle
Extending the Battlefield resulteerde uiteindelijk in de jaren ‘80 tot het AirLand Battle (ALB) concept, met als motto fight outnumbered and win’. De belangrijkste basisprincipes van het ALB concept waren: initiatief, diepte, flexibiliteit, decentrale bevoegdheden en synchronisatie. Hierbij was voor het eerst sprake van een diepe operatie en een uitbreiding van het gevechtsveld naar voren. Dit bood de mogelijkheid het tweede echelon in de diepte met vuur aan te grijpen om gunstige voorwaarden voor de nabije operatie te scheppen. Het ALB concept was primair gericht op legerkorpsniveau. Dit niveau leverde het fundamentele hoofdkwartier. De divisies voerden het gevecht, terwijl het legerkorps met organieke (raket)artillerie, en afgestemd met ‘Airpower’ de diepe operatie uitvocht.[15]
In het ALB concept was een grote rol weggelegd voor Close Air Support (CAS)[16] en Battlefield Air Interdiction (BAI)[17], maar het luchtwapen was nooit een voorstander van Airpower in de rol van ‘vliegende artillerie’. Hun eerste prioriteit was het bevechten van Air Superiority. Daarna kwamen gronddoelen met strategische betekenis aan de orde, gelegen ver voorbij het gevechtsveld en bij voorkeur door toepassing van Battlefield Air Interdiction (BAI). Toch ging dat veranderen. Door de oprichting van een Tactical Air Command ontstond een functionele relatie met het landdomein, waarbij de luchtmacht bijdroeg aan zowel de diepe als de nabije operatie. De Amerikanen ontwikkelden specifiek het A-10 Warthog-gevechtsvliegtuig en de Apache-gevechtshelikopter voor deze taken.
De Amerikanen ontwikkelden specifiek de Apache-gevechtshelikopter zodat de luchtmacht kan bijdragen aan de diepe en de nabije operatie. Foto MCD, E. Klijn
De inzet van ‘Forward Air Controllers’ (FAC)[18] voor de eindgeleiding van CAS samen met de introductie van vuursteuncoördinatiemaatregelen, zoals de ‘Fire Support Coordination Line’ (FSCL) en de Kill Box, moesten simultaneïteit en afstemming tijdens een operatie realiseren. Met de invoering van het ‘Multiple Launch Rocket System’ (MLRS) kon ook het legerkorps zelfstandig op grote afstand doelen bestrijden. De MLRS lanceerde het ‘Army Tactical Missile System’ (ATACMS) met een bereik van driehonderd kilometer.[19]
Variant op het ALB
De NAVO kreeg in jaren ’80 van de vorige eeuw met het ‘Follow-on Force Attack’ (FOFA) concept een variant op het ALB. NAVO-eenheden moesten met ‘delay, disrupt and destroy operations’ het tweede echelon van het Warschaupact in de diepte afstoppen en zoveel mogelijk schade toebrengen, om niet compleet door hen te worden overweldigd als het eerste echelon van het Warschaupact was vastgelopen of vernietigd. Het totaal vernietigen van deze eenheden, zoals bij de eerdergenoemde ‘destroy’ operations het geval is, was volgens de kenners onhaalbaar.[20] Deze vorm van interdictie, als onderdeel van NAVO’s diepe operatie, vond gelijktijdig plaats met het uitschakelen van het eerste echelon tijdens de nabije operatie. Het belangrijkste gereedschap voor de diepe aanval van NAVO waren: het luchtwapen, artillerie, Special Forces, elektronische oorlogvoering en misleiding.[21]
Simultaneïteit
Simultaneïteit is het vermogen om gelijktijdig en geïntegreerd activiteiten in de diepe, nabije en achtergebied-operatie uit te voeren. Gekoppeld aan een juiste timing leidt dit tot de situatie dat de effecten groter zijn dan indien uitgevoerd in isolatie. Simultaan uitgevoerde operaties tasten het vermogen van de tegenstander significant aan. Dit ontneemt hem zijn vrijheid van handelen, reduceert zijn flexibiliteit en uithoudingsvermogen en frustreert zijn plannen en coördinatie. Het tast verder zijn besluitvormingsproces aan.
Zo ontstaat voor de vijandelijke commandant een onoplosbare dilemma. Hij moet reageren op meervoudige dreigingen in de breedte en diepte van zijn formaties. De toepassing van simultane gevechtskracht overal in het toegewezen vak prevaleert boven de attritiemethode van opeenvolgende operaties.
De term ‘simultaneïteit’ is afkomstig van de toneelwereld, waarbij scenarioschrijvers gebruik maken van de mogelijkheid om verschillende handelingen gelijktijdig te laten plaatsvinden op het toneel (of in de film). Hierdoor versterken de handelingen elkaar.
Geringe aandacht in Nederland
Historisch gezien is de geringe aandacht voor het diepe gevecht op brigadeniveau in Nederland wel te verklaren. Eén van de redenen is praktisch van aard. Het aantal oefenterreinen in Europa om de diepe operatie te beoefenen is beperkt. De diepe operatie blijft daarom vaak een exercitie op papier en in de computer, waarbij de fysieke effecten niet zichtbaar zijn.
Er is nog een andere belangrijke reden voor de geringe belangstelling voor de diepe operatie aan te voeren en daar valt wel iets aan te doen. In de tijd dat de Koninklijke Landmacht nog over een legerkorps met divisies beschikte, waren zij de niveaus die de diepe operaties voerden. De brigades waren gericht op de nabije operatie en beschikten niet over middelen om in de diepte te opereren. De brigadeafdeling artillerie, destijds met een planningsdracht van vijftien kilometer, had primair de taak om de manoeuvrebataljons te ondersteunen. De organisatie van deze afdeling was hierop afgestemd: voor ieder manoeuvrebataljon was er een gevechtsbatterij zonder verdere specifieke capaciteit om de diepe operatie uit te voeren. Na het wegvallen van het Nederlandse legerkorps in de jaren ‘90 en enkele jaren later ook het divisieniveau, kregen de brigades een beperkte versterking met middelen die het mogelijk maakten om wel met de brigade diepe operaties te voeren.
Expeditionaire operaties
Ondertussen was de Nederlandse krijgsmacht in de jaren ’90 de aandacht aan het verleggen naar expeditionaire operaties[22], hoofdzakelijk gericht op de campagnethema’s Peace Support (de Balkan) en Security (bijvoorbeeld Afghanistan). Hoewel dergelijke operaties ook een diepe dimensie kenden, bleven deze vooral beperkt in tijd en afgebakend naar doelstelling. Bovendien werden deze diepe operaties niet uitgevoerd binnen een Operational Areas Framework, zoals gebruikelijk is bij het campagnethema Combat. Deze ontwikkelingen droegen ertoe bij dat de kennis over diepe operaties bij brigadehoofdkwartieren nooit fatsoenlijk is opgebouwd.
De diepe operatie kent naast de grondbeginselen van militair optreden de volgende karakteristieken: (1) simultaneïteit, (2) geïntegreerde aanpak, ook bekend als het gevecht van verbonden wapens, (3) nauwkeurige, betrouwbare en tijdige inlichtingen, (4) een continu targeting proces, en (4) een geïntegreerd planningsproces.
Uit: US Army, ATP3-94/2 Deep Operations, september 2016
De diepe operatie anno 2017
Hoewel onder druk van bezuinigingen tegenwoordig veel capaciteiten zijn gecentraliseerd, beschikt de huidige Nederlandse brigade onder operationele omstandigheden wel degelijk over capaciteiten om het gevecht van verbonden wapens (geïntegreerde aanpak) te voeren. Voor het succesvol uitvoeren van operaties is Situational Awareness een belangrijke randvoorwaarde. Dit geldt onverkort voor de diepe operatie. De brigade kan met de beschikbare sensorcapaciteit, zoals het BVE, Remotely Piloted Aerial Systems (RPAS), elektronische peil- en storingscapaciteit en (wapenlocatie) radars, doelen tot diep in vijandelijk gebied opsporen en identificeren. Aangestuurd vanuit de Sensor Operations Cell kan een brigade met een sensor-to-shooter link snel de kill-chain sluiten.
Inzetmiddelen en capaciteiten
Voor de diepe operatie van de brigade blijft de afdeling artillerie het belangrijkste inzetmiddel, omdat deze in staat is tot het bestrijden van precisie- en oppervlaktedoelen tot op vijftig kilometer afstand. Het hogere niveau kan ook besluiten om de organieke brigade zowel tijdelijk als plaatselijk aan te vullen met joint (bijvoorbeeld Airpower) en combined (bijvoorbeeld MLRS) enablers. Tegenwoordig kan een brigade ook een beroep doen op offensieve (tactische) cybercapaciteiten. Cyber speelt een steeds belangrijkere rol in de diepe operatie, zowel als sensor maar vooral ook als effector. De brigadecommandant is dus wel degelijk in staat om een effectieve diepe operatie uit te voeren, hoewel de nabije operatie nooit compleet afhankelijk mag zijn van de uitkomsten van de diepe operatie.
Hoogwaardige diepe find en strike-capaciteiten spelen een cruciale rol in het aangrijpen van Anti-Acces/Area-Denial’ (A2/AD) wapens. Deze wapensystemen (zoals langeafstand grond- en luchtverdedigingsraketten) zijn in staat een tegenstander op afstand te houden of toegang tot een gebied te ontzeggen. Rusland heeft diverse zogenoemde A2/AD-bubbels op strategische plekken ingericht, zoals bij Kaliningrad, het Kola-schiereiland en de Krim. Alleen al vanuit Kaliningrad kan Rusland in potentie de ontplooiing, bevoorrading en/of versterking van NAVO-troepen in de Baltische staten sterk hinderen.
Planning
In een conflict met een near-peer competitor, zijn doorgaans meer doelen dan systemen voor opsporing en bestrijding voorhanden. Commandanten moeten dan keuzes maken. Voor het succesvol uitvoeren van een brigade diepe operatie moeten de brigadeplanners een significant deel van hun beschikbare tijd besteden aan het voorbereiden van de diepe operatie. De planning van de diepe operatie dienen zij te synchroniseren met de planning van de nabije en achtergebied-operaties. De brigadecommandant dient richtlijnen te verstrekken opdat de planners antwoorden kunnen formuleren op de vragen:
- Hoe kan de brigade de Enemy Course of Action (ECOA) op een voor de brigade zo gunstig mogelijke wijze beïnvloeden?
- Hoe, waar, wanneer en waarmee kan de brigade de tegenstander zo veel mogelijk slijten, zodat tijdens de nabije operatie een voor de brigade gunstige gevechtskrachtverhouding ontstaat?
De brigadeplanners zijn bij het ontwikkelen van het diepe gevecht gericht op het bereiken van effecten. Gemeenschappelijke begripsvorming is hierbij van belang, want het is nog maar de vraag of we allemaal hetzelfde bedoelen bij een te bereiken effect. Zo leverde het begrip to neutralize tijdens operaties van het Britse Special Air Service (SAS) regiment in Noord-Ierland in het begin van jaren ’70 van de vorige eeuw veel verwarring op. De Britse politiek bedoelde met to neutralize een strijder van het Irish Republican Army (IRA) buiten gevecht stellen maar wel laten leven, terwijl de SAS-troopers, inmiddels gehard door de strijd, slechts één methode voor to neutralize kenden: het elimineren van IRA-strijders.[23]
Het targeting proces
Het targeting proces is een onderdeel van de commandovoering en afhankelijk van juiste inlichtingen. Dit proces biedt de brigade de mogelijkheid snel en effectief te reageren op kansen die ontstaan of op onderkende bedreigingen. Dit gebeurt door in de planningsfase targets te identificeren en te selecteren die in aanmerking komen om aan te grijpen. Op deze wijze koppelt de brigade de schaarse sensorcapaciteit aan letale en/of niet-letale doelbestrijdingscapaciteit, en treedt zij gericht en effectief op.
Het Land Tactische Targeting proces is een integraal onderdeel van commandovoering. Het is het verbindende element tussen design, plan en control. Het Land Tactische Targeting proces richt de inspanningen van de eenheid door middel van plannen, uitvoeren en evalueren van operaties en activiteiten op geïdentificeerde, geselecteerde en geprioriteerde targets.
Het Land Tactische Targeting proces is cyclisch van aard en kent vier fasen: (1) decide; (2) detect and track; (3) deliver en (4) assess (D3A).
Uit: Doctrinebulletin C-JISTARC 01 ‘Inlichtingenondersteuning aan het TBM’
Zogeheten ‘kritische capaciteiten’ die de tegenstander nodig heeft voor het behalen van zijn opdracht, komen op de High Value Target List (HVTL) te staan. Het bestrijden van High Value Targets haalt als het ware ‘de angel’ uit de tegenstander. De brigadestaf ontwikkelt tijdens het planningsproces een eigen Courses of Action (COA) mede op basis van de onderkende Enemy Course of Action en de HVTL. Dit leidt tot de High Pay-off Target List (HPTL). Op deze lijst staan vijandelijke doelen die, zodra ze zijn uitgeschakeld, in grote mate bijdragen aan het slagen van de eigen COA. Brigadeplanners leggen vervolgens in een Effects Guidance Matrix (EGM) van iedere HPT vast welke sensoren in de geïdentificeerde Target Area of Interest (TAIs) de doelidentificatie uitvoert. Een TAI is een gebied waarin de brigade is geïnteresseerd vanwege de aard en de aantallen potentiële doelen. Tevens staat in een EGM wanneer en met welk middel de brigade het doel dient aan te grijpen, wat het gewenste effect moet zijn, wie de Battle Damage Assessment’(BDA) verricht en welke criteria de brigade dient te hanteren tijdens de doelenselectie.
Effects Guidance Matrix
Brigadeplanners moeten in de EGM voldoende redundantie bouwen voor zowel sensoren als bestrijdingscapaciteit, want ook hier geldt: ‘één is geen!’ Zo moeten brigadeplanners vaak de grondgebonden vuursteun als back-up plannen voor CAS, in het geval de vliegtuigen op het laatste moment re-tasked worden. De EGM is op hoofdlijnen de uitkomst van het brigade targeting proces.
Een gedegen planning, waaronder die van de diepe operatie, leidt ertoe dat de brigade voldoende gevechtskrachtcapaciteit en middelen toewijst aan de diepe operatie. Hierbij geldt dat een deel van deze middelen, zoals RPAS en artillerie, in staat is om flexibel te schakelen tussen de diepe en de nabije operaties. De EGM is dus een belangrijk document en verdient een prominente plaats in het brigadebevel, en niet als een annex behorende bij een bijlage.
Aanbevelingen
De brigade moet zich veel meer op de diepe operatie gaan richten! Vaak gaat veel denkkracht van de brigadestaf op aan het plannen van de nabije operatie, aangezien de commandant daar doorgaans de beslissing zoekt. Het blijft echter belangrijk om zich te realiseren dat de condities waaronder de brigade de nabije operatie uitvoert vaak worden bepaald door succesvolle activiteiten die daaraan vooraf gingen, oftewel de ‘brigade diepe operatie’. Succes of mislukking van de missie is daarmee in grote mate afhankelijk van de effort die de brigade in de diepe operatie heeft gestoken.
In juli 2018 zal 43 Gemechaniseerde Brigade de oefening Deep Strike uitvoeren. Deze oefening is gericht op het plannen en uitvoeren van defensieve gevechtsoperaties, waarbij ook offensieve acties en diepe operaties aan bod komen. Deze ontwikkeling zet hopelijk de ‘brigade diepe operatie’ meer op de kaart.
In juli 2018 gaat 43 Gemechaniseerde Brigade de oefening ‘Deep Strike’ uitvoeren, waarbij ook offensieve acties en diepe operaties aan bod komen. Foto MCD, M. Roos
De brigade moet het ‘gevecht der verbonden wapens’ weer gaan voeren! De ‘brigade diepe operatie’ maakt hier deel van uit. Onder operationele omstandigheden beschikt de brigadecommandant over enablers die de diepe operatie mogelijk maken. Deze diepe operaties scheppen de voorwaarden voor toekomstige nabije operaties. Zij dragen ertoe bij dat de brigadecommandant het initiatief kan (her)nemen en daarmee het tempo van het gevecht dicteert. Het integraal plannen en aansturen van deze capaciteiten wekt synergie op. Daar staat tegenover dat de uitkomst van de nabije operatie nooit helemaal afhankelijk mag zijn van de uitkomst van de diepe operatie. De brigade dient er voor te zorgen dat zij de nabije operatie, zodra deze eenmaal plaatsvindt, met voldoende middelen ondersteunt, waaronder artillerie.
Tot besluit
Ten slotte: een effectief uitgevoerde diepe operatie verstoort de besluitvormingscyclus van de vijandelijke commandant. Het ontzeggen van zijn freedom of action voorkomt dat hij zijn troepen inzet waar en wanneer hij dat wil. De brigade kan met een goed uitgevoerde diepe operatie een numeriek grotere tegenstander op afstand aangrijpen en zodoende een gunstiger gevechtskrachtverhouding voor de nabije operatie scheppen. Met een diepe operatie buit een brigade haar eigen technologische overwicht uit en beperkt ze het aantal eigen slachtoffers.
De afdeling artillerie kan wezenlijk bijdragen aan het brigadegevecht. De artillerie kan een brigade niet alleen steunen in de nabije operaties, maar vooral ook bij het uitvoeren van de diepe operatie. Elke tegenstander die de brigade met vuursteun in de diepte kan uitschakelen, vormt geen bedreiging meer voor de manoeuvre-eenheden aan de FEBA. De diepe operatie is daarmee een moderne vertaling van het aloude adagium van Sam Colt, de Amerikaan die de revolver beroemd maakte: ‘Never send a man, if you can send a bullet!’.
Literatuur
Doctrine Publicatie 3.2 Landoperaties
Doctrine Publicatie 3.3 Nederlandse Doctrine voor Air & Space Operations
CLAS Operating Concept (OC), versie 7.0, 29 mei 2015
CLAS Nota 2016000360, ‘Functional Concept Joint Fire Support’, 4 maart 2016
Doctrinebulletin C-JISTARC 01 ‘Inlichtingenondersteuning aan het TBM’
DP 3.2.2 Commandovoering
CLAS Nota 2016001636 ‘C-LWC 2016-01 Benaming functies van militair optreden’, 3 februari 2016
US Army, ATP3-94/2 Deep Operations, sep 2016
US FM 100-5 Operations ‘AirLand Battle Doctrine’, 1986
‘Tactical Deep Battle: The Missing Link’, Ch.K. Pickar 1992
‘How enablers shape the deep fight for the brigade combat team’, C. Marcum, Fires Bulletin Apr-Mar 2017
‘Is there a Deep Fight in a Counterinsurency?’, L.K. Grubs & M.J. Forsyth, Jul-Aug 2005 Military Review
* Luitenant-kolonel Rienk Sijbrandi is momenteel commandant van de afdeling artillerie, die deel uitmaakt van het Vuursteuncommando (Vustco). Tevens is hij commandant van het Korps Rijdende Artillerie. De auteur wil graag kolonel drs. A.J.H. Bouwmeester, universitair hoofddocent bij de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie, en kolonel b.d. T. de Munnik danken voor hun adviezen bij de totstandkoming van dit artikel.
[1] Deze bijdrage is een bewerking van het artikel ‘De Brigade Diepe Operaties’ van dezelfde auteur, dat in de Sinte Barbara 69 (2017) (2) 22-27 is verschenen.
[2] V. Gerasimov, The Value of Science in Prediction, in: Military Industrial Courier (27 februari 2013), vertaling door M. Galeotti, The Gerasimov Doctrine and Russian Non-Linear Warfare, in: In Moscow’s Shadows (6 juli 2014). https://inmoscowsshadows.wordpress.com/2014/07/06/the-gerasimov-doctrine-and-russian-non-linear-war/.
[3] Joint Fire Support is the coordinated and integrated employment of all weapon platforms delivering fires to achieve the required effects on ground targets to support land operations in the full spectrum of conflict. It encompasses the integration of indirect fires and effects in order to influence the adversary forces, installations or functions. Dit artikel gebruikt de relatief nieuwe NAVO-term JFS naast de ingeburgerde Nederlandse term vuursteun. Hoewel de termen dezelfde strekking hebben, legt de term JFS de nadruk op joint en geïntegreerde vuursteun.
[4] Enablers zijn effectenondersteuners: capaciteiten die bijdragen aan het scheppen van gunstige voorwaarden in de operatie. Enablers zijn niet universeel, maar situationeel afhankelijk. Ter illustratie, een afdeling artillerie die een bataljonstaakgroep met vuursteun versterkt is een enabler omdat ze de gevechtseenheid ondersteunt met het behalen van haar opdracht. Andersom kan een peloton infanterie een artillerie-eenheid, die druk bezig is met de diepe operatie, beveiligen. In dat geval is de manoeuvre eenheid de enabler.
[5] Koninklijke Landmacht / Land Warfare Centre, Doctrine Publicatie 3.2: Landoperaties, Amersfoort: Land Warfare Centre (2015) 6-19 – 6-40.
[6] Koninklijke Landmacht / Land Warfare Centre (2015) 6-19 – 6-27.
[7] T. Thomas, The Evolving Nature of Russia’s Way of War, in: Military Review, July-August 2017. Tevens: T. Selhorst, Russia’s Perception Warfare, The Development of Gerasimov’s Doctrine in Estonia and Georgia, and its Application in Ukraine, in: Militaire Spectator 185 (2016) (4) 148-164.
[8] Koninklijke Landmacht / Land Warfare Centre (2015) 6-27.
[9] R. Harrison, The Russian Way of War, Operational Art 1904-1940, Lawrence, KS, University Press of Kansas (2001) 169-217.
[10] Reforger staat voor Return Forces to Germany.
[11] S. Naveh, In Pursuit of Military Excellence, The Evolution of Operational Theory, Tel Aviv: Tel Aviv University / The Cumming Center and New York: Frank Cass Publishers (1997) 209-249
[12] R. Citino, Blitzkrieg to Desert Storm, The Evolution of Operational Warfare, Lawrence, KS (USA): University Press of Kansas (2004) 226-266.
[13] A. Kober, The Rise and Fall of Israeli Operational Art, 1948-2008, in: J. Olsen en M. van Creveld, The Evolution of Operational Art, From Napoleon to the Present, Oxford: Oxford University Press (2011) 166-194.
[14] R. Leonhard, The Art of Maneuver, The Maneuver Warfare Theory and AirLand Battle, Novato, CA (USA): Presido Publishers (1991) 129-156.
[15] R. Leonhard (1991) 157-207.
[16] Close Air Support is een vorm van direct support aan grondtroepen, waarbij Airpower vuursteun levert op korte afstand van de eigen troepen. CAS vergt een grote mate van coördinatie tussen lucht- en grondeenheden en daarom is communicatie tijdens de uitvoering noodzakelijk (DP-3.3).
[17] Air Interdiction is het vertragen, ontregelen of uitschakelen van vijandelijke grondtroepen voordat deze effectief kunnen worden ingezet. Dit gebeurt op relatief grote afstand van eventuele eigen (grond-)troepen. Deze missie vereist daarom normaliter geen verregaande integratie van lucht- en grondeenheden. AI heeft over het algemeen meer effect bij operaties tegen een reguliere militaire tegenstander met grote aanvoerlijnen, dan bij operaties tegen irreguliere tegenstanders. Die zijn voor hun operaties vaak minder afhankelijk van grootschalige aanvoer van materieel en personeel (Doctrine Publicatie 3.3, Nederlandse Doctrine voor Air and Space Operations).
[18] De Forward Air Controller integreert Airpower in de grond manoeuvre en bepaalt de doelen. Tijdens CAS ligt de beslissingsbevoegdheid voor de inzet van wapens bij de FAC. Daarom laat de vlieger zich op bepaalde vlakken leiden door de FAC (DP-3.3).
[19] R. Leonhard (1991) 157-207.
[20] U.S. Congress, New Technology for NATO: Implementing Follow-on Forces Attack, Washington, DC: U.S. Government Printing Office (1987) 75-105.
[21] U.S. Congress (1987) 15-46. Tevens: M. Diver, NATO’s Follow-on Forces Attack (FOFA) Concept: Past, Present and Future, Study Project / USAWC NATO Defense College Fellowship Program Paper, Carlisle, PA (USA): US Army War College (1990) 5-30.
[22] A. ten Cate, De Laatste Divisie, de Geschiedenis van 1 Divisie ‘7 December’ na de val van de Muur, 1989-2004, Den Haag: Nederlands Instituut voor Militaire Historie / Sdu Uitgeverij (2004), 15-19.
[23] M. Urbain, Big Boy’s Rules, The SAS and the Secret Struggle against the IRA, London: Faber and Faber Ltd (1992) 69-74.