De Defensienota van 1991 sprak voor het eerst over het oprichten van een luchtmobiele brigade. Dat kreeg een daadwerkelijk gevolg in 1992, toen de Koninklijke Landmacht startte met een nieuw op en in te richten eenheid. De 11e Luchtmobiele Brigade zag het licht en daarmee kent de brigade in 2017 een geschiedenis van 25 jaar. Dat is een mooi moment om te vieren, maar ook om terug en vooruit te kijken.
De afgelopen 25 jaar van de brigade waren tamelijk onstuimig. Om te beginnen was de wereld volop in beweging. Het veranderde veiligheidsbeeld leidde tot talloze elkaar opvolgende en deels overlappende bezuinigingen en reorganisaties bij defensie. Het innen van het vredesdividend trof ook de Koninklijke Landmacht, waarbij zij afscheid moest nemen van de dienstplichtigen die altijd hadden gezorgd voor personele massa.
De oprichting van de Luchtmobiele Brigade beoogde, naast het inspelen op de nieuwe wereldorde, in een tijd van krimp ook het jonge beroepspersoneel nog een perspectief te bieden. De brigade werd gebouwd rond nog bestaande overgebleven delen van regimenten, met een verschillende geschiedenis en daardoor verschillende subculturen. Dat betekende een extra uitdaging voor een jonge organisatie, maar ook extra kansen. Het veranderde veiligheidsbeeld in de eerste tien tot vijftien jaar van de brigade en de (inter)nationale invulling daarvan vereiste andere, vaak lichtere, kleine en zelfstandige en snel inzetbare middelen. Daar paste de brigade prima in.
In lijn met dit veiligheidsbeeld werd, kort na de oprichting, in 1993 het eerste bataljon gereed gemaakt voor inzet in Bosnië-Herzegovina. In 2003 werd de brigade gecertificeerd met een Operationele Gereedheidsstatus en wijzigde de naam in 11 Luchtmobiele Brigade (Air Assault). De eerste inzet van delen van de brigade in Bosnië-Herzegovina (vanaf 1994) en meer specifiek Srebrenica, was geen onverdeeld succes. De naweeën ervan zijn nog altijd zichtbaar en voelbaar.
Toch herstelde de brigade zich en lieten de mannen en vrouwen van de brigade zien succesvol deel te kunnen uitmaken van de inzet van Defensie op onder meer de Balkan, in Irak en Afghanistan. Daarmee bewezen zij hun waarde voor Defensie en vulden zij hun relatief korte krijgsgeschiedenis aan met nieuwe inzetten. Ook in 2017 zijn de Rode Baretten weer gereed voor inzet en vormt de deelname aan bijvoorbeeld de missie in Mali een nieuwe operationele uitdaging.
De inzet in Mali is maar een van de uitingen dat de wereld nog volop in beweging is en het veiligheidsbeeld vandaag de dag zeker niet beter is dan de afgelopen 25 jaar. Sterker nog, onveiligheid lijkt alleen maar dichterbij te komen en niet op te houden bij de buitengrenzen van Europa. Ook binnen Europa en Nederland is het veiligheidsbeeld niet rooskleurig. De krijgsmacht, en dus ook de brigade, speelt een belangrijke rol bij nationale operaties en ondersteuning van civiele autoriteiten. Een goed voorbeeld is de recente inzet om de luchthaven Schiphol te beveiligen als gevolg van verhoogde dreiging. Personeel van de brigade ondersteunde de Koninklijke Marechaussee en was met hun rode baret duidelijk zichtbaar voor het publiek.
De wereld staat niet stil, de dreiging is divers en komt vanuit verschillende richtingen. Hybride, conventioneel, grootschalig en individueel; de brigade moet binnen dit palet aan dreigingen een zinvolle bijdrage blijven leveren. De brigade zelf kon dan ook niet stil blijven staan bij het initiële idee uit 1991, hoe goed dat toen ook leek. Helaas zijn niet alle recente veranderingen voordelig gebleken voor de brigade. Zo is door het centraliseren van defensiebrede capaciteiten in pools vaak niet de gewenste capaciteit beschikbaar om integraal op het gewenste moment op te kunnen treden. Een voorbeeld daarvan is de capaciteit aan transportheli’s: die vormen binnen de krijgsmacht bij bepaalde inzetopties een show stopper.
Niet alleen buiten maar ook binnen de brigade wordt naar de toekomst gekeken. Op dit moment loopt een pilot Ranger. De Ranger is een speciaal opgeleide landmacht-militair die met zijn Ranger-eenheid specifiek de Speciale Eenheden van de krijgsmacht kan ondersteunen.
Een interessante ontwikkeling, die de brigade een extra kwaliteitsimpuls kan geven. Voorlopig lijkt het erop dat de eenheid, in ieder geval organisatorisch, onder de brigade blijft vallen. De vraag is hoe lang dat zo blijft? Het is voorstelbaar dan een dergelijke eenheid de permanente aandacht trekt vanuit het veld van de Speciale Operaties. Dat kan een continue beslaglegging betekenen waar de brigade geen baat bij heeft en daarmee dus eigenlijk een deel van haar capaciteit verliest. De brigade is dan immers (delen) van zo’n eenheid permanent ‘kwijt’ aan anderen. Tornen we daarmee niet aan de kracht van de brigade en mogelijk aan een van de drie manoeuvre-‘wapens’ van de brigade? Als de snavel en de twee klauwen de drie bataljons van de brigade symboliseren, blijft er naast de snavel dan nog maar één klauw over? Voorlopig is het nog niet zo ver en de uitkomst van de pilot zal meer richting gaan geven aan het vervolg.
Het zal interessant zijn om te zien waar de brigade over 25 jaar staat en of we dan nog steeds een hele brigade luchtmobiel op de mat kunnen brengen, zoals eind 2003. Bij het volgende lustrum zouden de contouren van de nieuwe werkelijkheid zich scherper kunnen aftekenen; de brigade heeft al aangetoond in zo’n twee jaar van tekentafel tot resultaat te kunnen komen op bataljonsniveau. Misschien heeft de al bestaande samenwerking met de Duitsers binnen de Division Schnelle Kräfte zich verder verdiept en voorzien de oosterburen, bij het doorgaan van de vorming van een Ranger-eenheid, het CLAS van een luchtmobiel bataljon. Samenwerken blijft een speerpunt, ook luchtmobiel.
25 jaar, een roerige tijd met hoogte en dieptepunten; de artikelen in dit themanummer gaan daar dieper op in. Hoe het de brigade verder zal vergaan? De tijd zal het uitwijzen. Niets staat stil, ook de brigade niet. De ontwikkelingen worden in ieder geval door meer (valken)ogen op de voet gevolgd, nec temere, nec timide!